Een dakloze vrouw zakte in elkaar aan de rand van de weg, terwijl haar tweejarige tweeling in paniek begon te huilen… en de man die uit een strakke zwarte auto stapte, verstijfde toen hij hun gezichtjes zag.
Het was laat in de middag in Chicago, de zon stond laag aan de horizon, toen Patrick Moore – veertig jaar oud, techmiljardair, altijd alles onder controle – na een uitputtende investeerdersvergadering even naar buiten stapte om op adem te komen.
Toen hoorde hij het.
Een dunne, wanhopige kreet die door het verkeerslawaai heen sneed.
DE VROUW BIJ DE BUSHALTE
Bij een bushalte was een vrouw op haar knieën gevallen, rillend naast een versleten rugzak. Ze zag er uitgeput uit en kon zich nauwelijks staande houden.
Twee peuters – een tweeling – stonden dichtbij, reikten naar haar en huilden zo hard dat hun gezichtjes rood werden.
Mensen liepen erlangs alsof er niets aan de hand was.
Patrick deed dat niet.
Hij snelde naar haar toe en knielde naast haar neer.
« Mevrouw, kunt u mij horen? »
Haar oogleden trilden, maar ze antwoordde niet.
Hij trok zijn jas uit en legde die over haar schouders.
Toen keken de tweelingen naar hem op.
En Patrick werd stil.
Die ogen.
Die uitdrukking.
Die kuiltjes.
Ze leken… op hem.
“ZE KENNEN JE”
De ambulancebroeders waren er snel en tilden de vrouw op een brancard.
Toen er werd gevraagd wie er bij de kinderen zou blijven, klampten de tweeling zich vast aan Patricks benen alsof ze hem al vertrouwden – alsof ze weigerden van hem gescheiden te worden.
Een ambulancebroeder keek hen beiden aan en zei zachtjes:
« Meneer… het lijkt erop dat ze u kennen. »