Er woedde een innerlijke strijd in haar – angst tegen nieuwsgierigheid. Maar omdat ze op haar leeftijd niets meer te verliezen had, zette ze haar voet op de eerste trede. In de steen stond een huiveringwekkende zin gegraveerd: « Wie afdaalt, draagt de last van het geheim. »
Stap voor stap daalde ze bijna vijftig treden af tot ze een vlakke ruimte bereikte. Ze hief de lantaarn op en het licht ervan onthulde een uitgehouwen ondergrondse kamer. In het midden stond een grote houten kist, afgesloten met een verroest hangslot. Ernaast stond een kleinere koffer en eromheen lagen stapels broze, vergeelde documenten verspreid.
Maria pakte er een op. Er stonden namen, data en geldbedragen op. Pas na een moment drong de gruwel tot haar door. Het waren illegale slavenregisters – allemaal geschreven na 1888, na de emancipatie. De familie Mendes was in het geheim doorgegaan met het tot slaaf maken van mensen. Op sommige pagina’s stonden straffen vermeld; veel pagina’s eindigden met dezelfde huiveringwekkende zin: « Begraven op de bodem van het terrein. » Tientallen namen – mannen, vrouwen en kinderen, in het geheim begraven.
Een golf van angst overspoelde haar.
Haar blik viel vervolgens op de kleinere koffer. Die was niet op slot. Met trillende vingers opende ze hem. Binnenin lag een schitterende schat aan goud en juwelen. Ze hield haar adem in. Met dat fortuin kon ze een huis kopen, haar waardigheid terugkrijgen en nooit meer hoeven werken. De verleiding was overweldigend.
Maar toen keek ze weer naar de documenten. Dat goud was verdiend met wreedheid, bloedvergieten en het lijden van mensen wier stemmen waren verstomd. De tranen stroomden over haar wangen. Ze liet de munt uit haar vingers glippen en sloot de koffer. Ze kon het niet verdragen.
Ze stopte een paar documenten in haar rokzak, greep haar lantaarn en begon aan de zware klim terug omhoog via het touw. Eenmaal in het zonlicht aangekomen, zakte ze trillend op haar knieën.
Ze vond Joaquim op de veranda van het grote huis.

‘Meneer Joaquim,’ stamelde ze, ‘er zit iets in die put.’
Zijn ogen vernauwden zich. « Wat is er? »
“Er is een gang… en een kamer onder de grond.”