ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT

Een auto

Ik was 19 toen ik op weg naar mijn werk werd aangereden door een auto. Voor mij was het het einde van de wereld: gierende banden, duisternis en pijn. En toen ik wakker werd, hoorde ik stemmen die zeiden dat ik nooit meer zou kunnen lopen…

Ik bleef vragen of ik mijn vader mocht zien, maar hij verscheen pas drie dagen later, in een erbarmelijke staat. Ik wist dat hij dronken was geworden terwijl ik daar lag te vechten voor mijn leven.

Mijn moeder stierf toen ik 12 was, aan borstkanker. Ik herinner me haar als een lieve, vermoeide vrouw, altijd het slachtoffer van de wrede woorden van mijn vader, die hard werkte om eten op tafel te zetten terwijl hij zijn loon uitgaf.

Toen ik 14 was, zei hij dat ik een parttime baan moest zoeken om de rekeningen te kunnen betalen. Toen ik 16 was, stopte ik met school en begon ik fulltime te werken om mezelf – en hem – te onderhouden.

Maar toen mijn vader eindelijk in het ziekenhuis arriveerde om me te bezoeken, was er geen medeleven of dankbaarheid in zijn ogen te zien. De dokter legde uit dat mijn ruggengraat weliswaar niet was doorgesneden, maar dat er wel ernstige kneuzingen en drukplekken waren.

Ik kan misschien weer lopen – op afstand – maar de kans is groot dat ik de rest van mijn leven in een rolstoel zit. Toen stapte mijn vader weg. Hij zei tegen de dokter: « Ze is ouder dan 18, toch? Ze is volwassen, toch? Dus ze is niet langer mijn verantwoordelijkheid. »

Laisser un commentaire