Het was een dinsdag in januari. Ik hoorde zijn deur kraken en keek door het kijkgaatje. Hij was erbij: minstens 1,93 m, getatoeëerd van top tot pols, een baard die tot op zijn borst reikte, een leren vest, zijn armen beladen met boodschappen.
Ik stelde me het ergste voor. « Kan ik je helpen? » vroeg ik terwijl ik de deur opendeed.
Hij draaide zich om en glimlachte, een glimlach die al zijn intimiderende gelaatstrekken verzachtte. ‘Ik help juffrouw Dorothy met haar boodschappen. Ze belde me. »
Van binnenuit: « Michael, ben jij dat? Kom binnen! En brengt ook mijn nieuwsgierige buurman mee. »
Ik volgde haar, achterdochtig. Dorothy straalde. Echt stralend.
‘Dit is Michael,’ kondigde ze trots aan. « Hij is mijn nieuwe werknemer. Ik heb het bureau gisteren ontslagen. »
Michael pakte de boodschappen met gemak uit. « Miss Dorothy geeft de voorkeur aan haar koekjes op de tweede plank », zegt hij. « De theezakjes gaan in de doos bij het fornuis. »
« Je hebt het bureau ontslagen? » vroeg ik. « Weten uw kinderen het? »
Haar glimlach vervaagde enigszins. « Ze hoeven niet alles te weten. Ik ben nog niet dood, ondanks hun inspanningen om mijn begrafenis te organiseren. »
Michael ging zitten – deze imposante man bewoog zich met de delicatesse van een verpleegster. ‘Juffrouw Dorothy, het is middag. Wilt u uw medicatie? »
« Alsjeblieft, mijn liefste. »
Hij kwam terug met zijn bunker en een glas water. Ze klopte op zijn hand. « Dank je, mijn liefste. »
Nieuwsgierig vroeg ik: « Hoe hebben jullie elkaar ontmoet? »
Dorothy’s ogen fonkelden. « Hij probeerde mijn tas te stelen. »
Michael lachte zachtjes. « Niet precies. »
« Onzin! » zei ze en gebaarde naar hem. « Ik was in de winkel, ik kon het pruimensap niet opvangen. Hij leunde over me heen – ik dacht dat hij achter mijn tas aan zat, dus sloeg ik hem met mijn stok. »