Midden in een meedogenloze winternacht. Onze kleine houten hut, kilometers verwijderd van het dichtstbijzijnde gefluister van een stad, werd volledig verzwolgen door een felle sneeuwstorm. De wind huilde niet zomaar; het was een levend wezen, een vraatzuchtig, veeleisend beest dat aan de dakrand krabde en met zijn onzichtbare vuisten tegen onze ramen sloeg. Het was een geluid dat het diepe, bijna verstikkende gevoel van isolement versterkte dat altijd aan de dunne muren van ons huis kleefde. We waren een eiland in een zee van wit, en het tij kwam op.
De stroom was uren geleden uitgevallen, een veelvoorkomend slachtoffer van dit soort bergstormen. Het huis was in een oerduisternis gehuld, slechts verlicht door de sputterende, hongerige vlammen in de stenen open haard en de paar kaarsen die ik in de kamer had neergezet. Hun licht wierp dansende, angstige schaduwen op de muren en veranderde bekende vormen in skeletachtige, monsterlijke vormen.
Ik, Clara, stond in het vuur te staren, mijn spiegelbeeld een wankelende geest in het glas van de haard. Jarenlang was ik een vrouw geweest, gedefinieerd door een hol, knagend verlangen naar een kind, een droom die eeuwig en wreed onvervuld was gebleven. Elke mislukte poging, elk treurig hoofdschudden van de dokter, had een nieuwe streep van verdriet in mijn ziel gekerfd. Mijn onvermogen om zwanger te worden had me getekend, me achtergelaten met een leegte die de huilende wind leek te begrijpen. Maar die leegte had ook mijn geweten aangescherpt, mijn empathie tot een scheermesje geslepen.
Mijn man, Ethan, was in alle opzichten mijn tegenpool: pragmatisch, strikt wetgetrouw en obsessief risicomijdend. Waar ik de wereld in morele grijstinten zag, zag hij alleen het strakke zwart-wit van de wet. Hij bewoog zich nu met een gefrustreerde vastberadenheid, een laatste keer de stoppenkast in de gang controlerend, zijn gezicht een grimmig masker in het kaarslicht.
« Het heeft geen zin, de stroom is ergens tussen hier en de hoofdweg kapot, » mompelde hij, zijn adem vormde een waas in de koude lucht. Hij streek met een hand door zijn haar, een gebaar van diepgewortelde angst. « Dit is gevaarlijk, Clara. We hebben geen generator, geen vaste lijn. Als er iets gebeurt – als een van ons gewond raakt – kunnen we het niet alleen redden. We zijn volledig afgesloten. »