Ik stond om 20:47 uur bij het aanrecht in de keuken toen het gebeurde – toen een stem waar ik mee had leren leven, die ik had leren ontwijken, waar ik omheen had leren ademen, boven de zachte jazz en het geklingel van glazen op het marmer van een afscheidsfeestje uitsteeg en een mes werd. Het huis rook nog steeds naar een cateraar: rozemarijn, gegrilde citroen, een rij ossenhaasbiefstukken die afkoelden op een schaal onder een zilveren deksel, de laatste geroosterde asperges besprenkeld met olijfolie en zeezout. Papa had net zijn toespraak afgerond – dertig jaar bij het bedrijf, een paar promoties, naambordjes, vriendschappen gesmeed tijdens eindejaarsbesprekingen en koffiemomenten in de directiekamer – en nu stond hij bij de open haard, zijn wangen blozend van die eigenaardige mengeling van dankbaarheid en vermoeidheid die een man draagt wanneer hij eindelijk de teugels loslaat.
Diane hief haar champagneglas op. Het vuur ving het geslepen kristal op en wierp een schitterend, warm licht op de gestapelde stenen. « Iedereen, mag ik even uw aandacht? » Haar stem was niet luid, maar eerder perfect afgestemd: een bel die rinkelt in een ruimte die ontworpen is voor echo. Gesprekken vervaagden tot gefluister, en vervolgens tot een gespannen verwachting, zoals wanneer iemand besluit dat wat er nu komt van hem of haar is.
Ze keek me aan alsof ze een jurk op een paspop aan het opmeten was. « Nu we Roberts pensioen vieren en uitkijken naar dit nieuwe hoofdstuk in ons leven, is er iets dat we moeten bespreken. »
In de keuken koelde het aanrecht mijn handpalmen af. Ik voelde de hele vorm van het huis om me heen drukken – de woonkamer, de eetkamer, vaders studeerkamer volgestouwd met monumenten die getuigden van zijn carrière, de trap waar ik als kind duizend keer op mijn sokken vanaf was gerend – en toch leek het alsof ik alleen in een sportschool stond.
‘Sommigen van jullie hebben het misschien al gemerkt,’ vervolgde Diane, ‘dat er zich onder ons dak een situatie afspeelt die niet meer past bij het leven dat we nu leiden.’ Ze glimlachte, een sluwe, gelakte glimlach. ‘Mijn stiefdochter woont hier al een jaar, terwijl ze 28 jaar oud is. Ze beweert dat ze aan een zakelijk project werkt, maar eerlijk gezegd hebben we daar nog geen enkel bewijs van gezien.’
Een hoestje in de hoek. Het geluid van ijs dat in een glas bezinkt. In een ander jaar, een ander huis, een andere kamer, zou het grappig zijn geweest. Hier was het pure wiskunde: veertig gezichten, veertig berekeningen over waar te kijken en hoe de mond te positioneren om niets te verraden wat te menselijk was.
Ik zag papa’s ogen naast de hare. Hij hield zijn arm om haar middel, als een man die de hele wereld wil laten weten dat hij zijn rust thuis heeft gevonden. Zijn gezicht was bevroren in die neutrale uitdrukking die ik al zag sinds Diane zes jaar geleden in ons leven kwam, een kalmte die hij had geperfectioneerd na een leven lang cliënten ervan te hebben weerhouden hun eigen haar in brand te steken. Neutraliteit deed nog meer pijn dan woede. Neutraliteit is een deur die geruisloos kan sluiten.
« Dit huis is niet voor mislukkelingen zoals jij, » zei Diane, nog steeds glimlachend, alsof die glimlach onderdeel was van gastvrijheid. « Het is tijd dat je op eigen benen staat. »
Ik keek niemand aan. Ik denk dat dat me gered heeft. Ik keek naar de tegels, de voegen die ik jaren geleden op een zomermiddag met mijn vader had schoongemaakt, een herinnering die als een zeepbel opdook: elf jaar oud, een emmer heet water, citroenreiniger, een oude tandenborstel voor de hoekjes. We hadden er toen om gelachen, omdat het werk van ons was en het huis op een speciale manier van ons was, omdat wij het in leven hielden. Nu keek het huis me aan met de ogen van een vreemde.
‘Ik begrijp het,’ zei ik. Mijn stem verraste me. Hij klonk twee keer zo stabiel als ik had verwacht en half zo kil als ik had gewild. De stilte die volgde werd een beetje verbroken. Je kon de airconditioning door de kanalen horen pompen; je kon de laatste noot van de pianist horen trillen en wegsterven.