Het begin van onze reis
Ik was vijf jaar oud toen ik Rusty vond, hoewel hij nog niet de sterke en betrouwbare metgezel was die ik nu ken. Het was achter het huis van mijn grootouders, verborgen in de schaduw van het hek, waar een kleine, fragiele vos koud lag en nauwelijks bewoog. Mijn hart kromp ineen toen ik dichterbij kwam, niet zeker of hij nog leefde. Op dat moment veranderde mijn wereld. Ik kon hem daar niet achterlaten.
Met trillende handen tilde ik het kleine wezentje voorzichtig op en voelde de kou van zijn tengere lijfje tegen het mijne. Ik besefte op dat moment niet hoe ernstig mijn daad was, maar instinctief wist ik dat ik hem moest redden. Ik liep rechtstreeks naar huis, mijn kleine voetjes droegen me zo snel als ze konden.
Toen ik aankwam, herinner ik me de woorden van mijn moeder: « Liam, je kunt de vos niet houden. Ze overleeft het niet. » Maar ze zei geen nee. Er klonk aarzeling in haar stem, een stille berusting, toen ik het kleine vosje in een deken legde.
Het opvangcentrum vertelde ons dat ze hem niet meteen konden meenemen. Ze zeiden dat we hem warm moesten houden en hem te eten moesten geven. En dat is precies wat ik deed. Om de paar uur gaf ik hem met een pipetje te eten, warmde ik hem op met handdoeken die net uit de droger kwamen en sliep ik elke nacht naast hem op de grond. Hij was zo fragiel, zo kwetsbaar, maar ik voelde zijn wil om te leven – een klein vonkje in zijn ogen dat zei dat hij nog niet klaar was om op te geven.