Hij staarde me aan, verward door mijn vraag, geïrriteerd door mijn verzet. Marks moeder en broer wisselden ongedwongen blikken uit.
Ik legde beschermend een hand op mijn buik. Mijn stem was niet langer een gefluister. Hij was helder, vastberaden en resoneerde met de onmiskenbare waarheid die ik met me meedroeg.
« Nou, meneer Miller, » zei ik, terwijl ik zijn blik vasthield. « U kijkt er naar. Of liever, » een droevige, veelbetekenende glimlach raakte mijn lippen, « dat zal er over ongeveer zeven maanden zijn. »
Ik zag het begrip in zijn ogen gloren, snel gevolgd door ongeloof, en toen een ontluikende, walgelijke angst. Zijn gezicht werd bleek. Marks moeder snakte naar adem en sloeg haar hand voor haar mond.
« Marks bloedverwant, » zei ik, terwijl ik de woorden in de lucht liet hangen en zijn eigen wrede besluit herhaalde. « De enige die nog zijn naam draagt. Zijn kind. Mijn kind. »
6. De erfenis en het huis