s Ochtends filterde de zon zwakjes door de jaloezieën en verspreidde zich over de vloer van mijn slaapkamer. Het huis – mijn huis – was stil, op het zachte gezoem van de koelkast beneden na. Toch hingen de echo’s van de vernedering van gisteren nog steeds aan de muren. Evelyns stem, die als een vloek in mijn hoofd bleef rondspoken: « Ik ben de meesteres van dit huis. »
Daniel was niet naar bed gekomen. Ik hoefde hem niet te zoeken; ik wist al waar hij heen was gegaan. Evelyns logeerkamer – die ik had klaargemaakt met fris beddengoed en geurkaarsen – stonk nu naar verraad.
Ik dwong mezelf overeind te komen, mijn lichaam zwaar, maar mijn geest scherp. Het feest was voorbij, maar de oorlog was nog maar net begonnen. Ik zette koffie en ging aan het aanrecht zitten, scrolde door berichten op mijn telefoon en negeerde de medelijdenwekkende berichtjes van de gasten. De wereld zag me misschien als een slachtoffer, maar ik weigerde die rol te spelen.
Om negen uur kwam Claire binnen. Ze had niet aangeklopt; ze stapte naar binnen met het zelfvertrouwen van iemand die me door elke teleurstelling heen had gesteund. Haar hazelbruine ogen scanden mijn gezicht voordat ze een dossier op de balie legde.
‘Je zult niet blij zijn met wat erin zit,’ zei ze zachtjes.
In de map zaten foto’s – Daniel en Evelyn samen. Niet één, maar tientallen. In het restaurant, in het hotel, zelfs in de auto die voor ons huis geparkeerd stond. Mijn keel snoerde zich samen, maar ik huilde niet. Tranen zijn voor mensen zonder plan.
‘Ze zijn al maanden samen,’ vervolgde Claire, haar stem vol woede. ‘Ik wilde het je eerder vertellen, maar ik wist dat je bewijs nodig had, geen vermoedens.’
Ik sloot het bestand en keek haar aan. « Goed. Het bewijs is precies wat ik nodig had. Nu is het tijd om het te gebruiken. »