ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT

De jongen in het raam verscheen elke nacht om 2:17

Ik weet dat dit als waanzin klinkt, en misschien bén ik gek. Maar als dat zo is, dan ben ik gek geworden door iets wat echt is gebeurd. Of in elk geval… echt voor mij.

Alles begon op een regenachtige woensdagavond, de dag dat ik verhuisde naar mijn nieuwe huis in Utrecht. Een oud rijtjeshuis met karakter, zoals het in de advertentie stond. Karakter betekende in dit geval: krakende vloeren, tochtige ramen en een trap die bij elke stap piepte alsof het protesteerde tegen mijn bestaan.

De eerste nacht verliep normaal. Tot ik om 2:17 uur ‘s nachts plotseling wakker werd van een tik. Eén enkele, heldere tik tegen het raam van mijn slaapkamer.

Ik draaide me langzaam om, verwachtend dat het de wind was. Maar toen ik mijn ogen op het raam richtte, stond hij daar.

Een jongen.

Misschien negen jaar oud. Lichtblonde haren, een slappe pyjama met een kapotte mouw, voeten op blote kiezels. Hij stond aan de overkant van de straat, pal onder de lantaarnpaal, en keek me recht aan. Zijn gezicht was bleek, zijn ogen groot en leeg. Niet boos. Niet verdrietig. Gewoon… kijkend.

Ik ging rechtop zitten. In die paar seconden flitste er van alles door mijn hoofd: slaapwandelt hij? Is hij verdwaald? Droom ik?

En toen — verdween hij. Alsof hij in de mist oploste.

De volgende ochtend was ik er niet zeker van of het wel echt gebeurd was. Misschien had ik het gedroomd. Of gedacht dat ik het had gezien. Je hoofd kan vreemde dingen doen als je moe bent.

Maar toen gebeurde het de volgende nacht opnieuw.

Precies 2:17 uur. Tik. Raam. De jongen. Zelfde blik. Zelfde stilte.

En weer, voordat ik iets kon doen, verdween hij.

Op de derde nacht had ik mijn telefoon in de aanslag. Toen ik de tik hoorde, rende ik naar het raam en klikte meteen een foto.

Niets.

Op de foto was alleen de straat te zien. Geen jongen. Geen schaduw. Geen teken van leven.

Ik begon me af te vragen of het huis me parten speelde. Misschien was ik te snel verhuisd. Misschien had ik te veel opgegeven om hier te zijn.

Op dag vier besloot ik de buren aan te spreken. Ik koos de oudste vrouw van de straat — ze had een gezicht als een krant die je kon openslaan en lezen.

Toen ik haar vroeg of ze ooit iets vreemds had gezien ‘s nachts, bleef ze even stil.

Toen zei ze zacht:
“U bent niet de eerste.”

Ze vertelde over een jongen genaamd Elias. In 1998 verdween hij uit ditzelfde blok. Niemand wist waarheen. Hij was om 2:15 uur voor het laatst gezien, door zijn moeder. Zijn slaapkamerraam stond open. De politie dacht dat hij gewoon was weggelopen. Maar de straat geloofde dat nooit.

“En het gekste,” zei ze, “is dat mensen hem soms nog zien. Meestal rond diezelfde tijd.”

Toen ik thuiskwam die dag, lag er iets op mijn deurmat.

Een kaartje. Zonder envelop.

Met trillende vingers draaide ik het om.

Op de achterkant stond in kinderlijk schrift:
“Kom mee spelen. Nu jij.”

Mijn adem stokte.

Die nacht heb ik het raam niet geopend.

Maar de tik kwam toch.

En de jongen? Hij was dichterbij dan ooit. Hij stond dit keer niet aan de overkant van de straat — hij stond aan de stoep, voor mijn deur.

Ik belde de politie. Ze vonden niets. Geen voetstappen. Geen sporen. Geen bewijs van een kaartje.

Ik begon te twijfelen aan mezelf. Maar ik wist wat ik had gezien. Wat ik elke nacht zag.

Wordt vervolgd op de volgende pagina 👇

Als je wilt doorgaan, klik op de knop onder de advertentie ⤵️

Advertentie
ADVERTISEMENT

Laisser un commentaire