Ik werd wakker in het ziekenhuis. Frank was dood. De politie had het over remproblemen. Een dronken bestuurder. Zaak gesloten.
Ik wist dat het een leugen was. Een valstrik.
Ik trok het infuus eruit en verliet het ziekenhuis. Op de gang zat Emily gebroken, weigerend de waarheid te accepteren. « Als ik accepteer dat ze hem hebben vermoord, dan is alles waar ik voor heb gestaan corrupt. Dat kan ik niet. »
‘De gerechtigheid is gestorven met je vader, Emily,’ zei ik tegen haar. ‘Je kunt het een ongeluk noemen, of begrijpen dat we in oorlog zijn.’
Tijdens de begrafenis, in de ijskoude regen, kwam Carter Sterling, CEO van Titan Corp, bloemen leggen. Een provocatie. Een kus des doods.
Emily greep het boeket en gooide het in de modder. « Ga weg. Je hebt hem vermoord. »
Sterlings masker vertoonde tekenen van onschuld. Hij bedreigde haar met zachte stem. Daarna vertrok hij.
Die dag werd Emily wakker.
« Ik wil ze vernietigen, Mason. »
Ik legde hem mijn plan uit. Geen proces. Geen genade. Vuur.
Allereerst ging ik mijn moeder in de gevangenis opzoeken. Sarah. Dertig jaar eerder had ze de schuld voor Titan op zich genomen om mij te redden. Het beloofde fonds was er nooit gekomen. Ze had haar leven voor mij opgeofferd.
Ik heb hem nog niet verteld wie ik ben. Nog niet.
De oorlog is begonnen.
Met Emily en de huurders van The Plaza stelden we een onwaarschijnlijk team samen: een chemicus die verft, een kok die met messen kan gooien, een pianolerares die vroeger chauffeur was, en monniken die experts zijn in surveillance.
Ons doelwit: een magazijn vlakbij Navy Pier. Tweehonderd miljoen dollar aan opioïden, klaar voor verzending.
We zijn binnengedrongen. Bedekt met chemicaliën. Ontdekt. Achtervolgd.
Toen kwam de explosie.
De lucht boven Chicago kleurde oranje.
De telefoon trilde.
Een video. Een lachende, jonge, elegante man. « Mooi vuur. Nu ben ik aan de beurt. — J. »
Julian.
De poppenspeler.