In de kamer van de palliatieve afdeling heerst stilte. Alleen het apparaat dat de hartslagmonitor gaf af en toe een signaal – nauwelijks merkbaar, als de adem van het leven dat langzaam wegebde in het lichaam van een 82-jarige man.

Hij kende zijn diagnose al lang: uitgebreide uitzaaiingen, onomkeerbare veranderingen, de artsen waren eerlijk — hij had nog maar dagen, misschien uren. Maar er was iets wat hem vasthield — niet de angst voor de dood, maar het verdriet van afscheid nemen. Elke dag keek hij uit het raam en fluisterde:
— Richie… Waar ben je, kleintje…
Richie was zijn oude, versleten maar trouwhond die hij ooit als pup langs de weg had gevonden. Ze hadden bijna vijftien jaar samen doorgebracht — ze verloren hun vrouw, zoon, huis, vrienden… Alles, namens elkaar.
Op de dag dat de verpleegster kwam om de infuuszak te vervangen, greep de oudere man plotseling haar hand vast:
— Laat me alsjeblieft Richie zien… Hij is alleen… Ik kan niet gaan zonder hem te omarmen.
De verpleegster werd bleek. Dieren zijn verboden op de kamer. Maar er is iets in haar hart. Ze gaat naar de hoofdarts. Die keek haar aan ook ze gek was:

— Dit is een ziekenhuis… Maar… als dit zijn laatste wens is…
Twee uur later klonk er zacht geblaf bij de ziekenhuisdeur. De hond was mager, met een grijs wordende snuit.
De verpleegster deed de deur van de kamer open – en Richie sprong zonder voorzichtig op het bed. Hij gaat voorzichtig op de borst van zijn eigenaar liggen en liggend zijn hoofd op zijn schouder.
De man fluisterde:
— Vergeef me… Vergeef dat ik er niet was… Mijn kleintje… Dank je…
Hij huilde, streelde de hond en kuste hem op zijn hoofd. En Richie jankte zachtjes, ook hij zei: « Ik ben hier. Ik ben bij je. Tot het einde. »
Ze lagen zo enkele uren samen. De verpleegster besloot ze niet te bewaren en de kamer te verlaten. Ze rondde haar werk af en kwam terug naar de oudere patiënt. Toen de deur van de kamer openging, schreeuwde ze van afschuw