De stilte in de kamer was oorverdovend. Het onmogelijke licht van de ziekenhuislampen verlichte het gezicht van de man die op het bed ligt.

Alex – een politieofficier, een held die meerdere levens had gekregen – lag nu zelf in het ziekenhuis. Zijn lichaam was onbeweeglijk, zijn ademhaling vrijwel merkbaar. De piepten apparaten op verdachte toon, maar met elke minuut klonken de signalen onrustiger.
Urenlang vochten de artsen voor zijn leven. Maar de verwondingen waren te ernstig. Na talloze pogingen een van hen zijn ogen neer en schudde langzaam zijn hoofd.
— Het is voorbij… — fluisterde hij.
De chirurg schakelt de monitor uit. Het hart van Alex werd gestopt.

Bij de deur van de kamer had al die tijd een hond gezeten. Een Duitse herder, een diensthond, die samen met Alex vele missies had volbracht. Hij hield zijn blik strak op de kamergericht, ook wist hij: zijn mens zweefde tussen leven en dood. Toen de artsen het overlijden vervangen, vroeg een van de verpleegsters met systematische stem:
— Mogen we… hem laten afscheid nemen?
De hond werd binnengelaten. Hij stapt langzaam de kamer in, ook het gewicht van het moment ingewikkeld. Hij liep naar het bed, keek naar de onbeweeglijke Alex, jammerde langzaam… en plotseling begon hij heftig te blaffen. Vol wanhoop. Hij sprong op het bed, begon zijn baasje met zijn snuit te duwen, trok aan zijn mouw met zijn tanden. In de ogen van het dier was angst te zien. En vastberadenheid.
En bij het zagen van de artsen gebeurt er iets onverwachts