Op 71-jarige leeftijd leidde Tank een leven dat de meeste mensen zich wel konden voorstellen.
Als Vietnamveteraan en doorgewinterde motorrijder had hij kroeggevechten, ongelukken en de zware eenzaamheid van eindeloze snelwegen meegemaakt. Toch was niets uit zijn verleden hem voorbereid op wat hij op een ijskoude avond in een eenzaam tankstationtoilet in Montana tegenkwam.
Daar, ingepakt in een dunne deken, lag een pasgeboren meisje, haar lippen blauw geverfd van de kou. Aan de stof zat een verfrommeld briefje: « Haar naam is Hope. Ik kan haar medicijnen niet betalen. Red haar alstublieft. »
Tanks littekens trilden toen hij haar optilde. Om haar pols hing een ziekenhuissticker met de woorden die hem meer deden bevriezen dan de sneeuwstorm buiten: « Ernstige hartaandoening – Operatie nodig binnen 72 uur. » De storm die over Montana raasde, was de ergste in veertig jaar.
Snelwegen waren afgesloten, hulpdiensten waren overbelast en het dichtstbijzijnde ziekenhuis dat pediatrische operaties kon uitvoeren lag honderden kilometers verderop. Tank begreep dat wachten geen optie was – Hopes leven gleed weg.