De criminelen hielden dit gebied al een paar dagen in de gaten. Ze observeerden elke beweging, noteerden wanneer het licht aan- en uitging, wie er naar buiten ging en wie er binnenkwam.

Hun doel was simpel — een huis aan het uiteinde van de straat, oud en versleten, met een vervaagde blauwe kozijn. Daar woonde een oudere vrouw over wie bijna niemand iets wist. Maar de dieven wisten meer dan nodig was.
De buren hadden per ongeluk losgelaten dat de oude vrouw een zoon had die ver weg woonde, maar elke maand geld naar haar stuurde. Ze vertrouwt banken niet en verbergt haar bankbiljetten onder het matras. Zo van: “oude school”. Dat werd de druppel — te makkelijk doel.
‘s Nachts, volledig uitgerust, met zwarte maskers en handschoenen, naderden de dieven het huis. Ze wilden het niet riskeren met de deur — dat zou te veel lawaai maken. Ze besloten via een oud raam binnen te komen, dat volgens hun observaties al lange tijd niet helemaal dicht was. Het inbreken was een kwestie van een paar minuten. Alles verliep volgens plan.
Maar op het moment dat ze naar binnen wilden klauteren, zagen ze iets vreemds en kregen ze er enorm spijt van.