Twaalf jaar lang liep ik met hetzelfde zware gevoel op mijn borst naar de brievenbus. Het was een ritueel geworden – een ritueel waar ik niet van genoot, maar waar ik niet mee kon stoppen. Sinds de dag dat mijn man David en onze tienjarige dochter Emily met de Sparrow een weekendje wegvoeren en nooit meer terugkwamen, was er in elk stil moment een zweem van angst.

Op een warme dinsdagmiddag veranderde er iets.
Ik opende de brievenbus en zag een gewone witte envelop. Geen postzegel. Geen afzender. Alleen mijn naam, geschreven met vage, uitgesmeerde inkt.
Mijn hart sloeg op hol.
Ik droeg het naar binnen alsof het elk moment in mijn handen kon ontploffen. Toen ik het open scheurde, viel er een kleine USB-stick op tafel… samen met een stuk touw. Door het zout gebleekt. Gerafeld.
Ik hield mijn adem in. Ik kende dat touw.
Het kwam uit The Sparrow.
Met trillende handen schoof ik de usb-stick in mijn laptop.
Er verscheen één enkel videobestand.
Toen ik op ‘Afspelen’ drukte, stond mijn hele wereld even stil, echt waar.