In 1979 adopteerde hij negen zwarte meisjes die niemand wilde hebben: wat ze 46 jaar later geworden zijn, zal je sprakeloos maken…
In 1979 was het leven van Richard Miller tot stilte gevat. Op zijn vierendertigste was hij weduwnaar; zijn vrouw, Aipe, was twee jaar eerder na een lange ziekte overleden. Zijn huis, ooit gevuld met dromen over kinderen, was nu gevuld met leegte. De avonden waren het moeilijkst: Richard zat aan de keukentafel onder het gelige licht van een enkele lamp, starend naar het afbladderende behang, terwijl het tikken van de klok hem vertelde de tijd te doden. Zijn vrienden spoorden hem aan om te hertrouwen, opnieuw te beginnen, de leegte te vullen. Maar Richard had geen zin om opnieuw te beginnen. Hij was gebonden aan de belofte die Apple hem op zijn ziekenhuisbed had gedaan: « Laat de liefde niet met mij sterven. Geef me een plek om heen te gaan. »
Die belofte dreef hem voort, want hij had geen idee waar het hem naartoe zou leiden, totdat zijn oude, regenachtige pick-up truck het begaf vlakbij het Santa Maria-weeshuis aan de rand van de stad. Hij ging naar binnen om te bellen, schudde het vocht van zich af, maar zijn gedempte kreet sleepte hem de donkere gang in. De smalle kamer, met rijen dozen, stond pal naast elkaar. Binnen waren twee meisjes, beiden met een donkere huid en grote bruine ogen, die hun fragiele armen uitstrekten.
De kreten klonken niet gelijktijdig, maar door elkaar heen: de een jammerde, de ander likte, weer anderen kreunden, en vormden zo een hartverscheurend koor. Richard verstijfde. Negen baby’s.
Een jonge verpleegster keek haar aan. Ze legde zachtjes uit dat de meisjes samen waren gevonden, ‘s nachts van de kerktrappen waren gehaald en naar hetzelfde huis waren teruggebracht. ‘Jullie zijn er maar twee,’ zei ze zachtjes. ‘Ik wil jullie wel adopteren, misschien twee, maar misschien wel alle drie. Ze zal ze binnenkort scheiden.’
Dat woord, ‘gescheiden ‘, sneed door hem heen als een mes. Richard overwoog Appe’s pleidooi, zijn overtuiging dat de familie niet gebaseerd was op bloedverwantschap, maar op verkiezing. Hij slikte een brok in zijn keel en hijgde: ‘Wat als iemand ze allemaal meeneemt?’
De verpleegster moest bijna lachen. ‘Baby’s? Meneer, niemand kan baby’s grootbrengen. Niet alleen. Zelfs niet. Mensen zouden denken dat u gek bent.’
Maar Richard kon hun vragen niet meer horen. Hij liep naar de huizen toe, en een van de baby’s keek hem met verraste nieuwsgierigheid aan, alsof ze hem herkende. Een ander pakte zijn hand. Een derde giechelde. Iets in hem brak. De leegte die zo zwaar had gevoeld, werd iets zwaarders, maar levends. Verantwoordelijkheid.