Tijdens ons allereerste romantische diner als man en vrouw herinner ik me nog hoe vredig alles aanvoelde, hoe de wereld net genoeg leek te vertragen om me te laten geloven dat ik eindelijk het leven had bereikt waar ik zo hard voor had gewerkt. Het restaurant was warm en schemerig, gevuld met zachte muziek en het zachte gemurmel van andere stellen die naar elkaar toe leunden, hun gesprekken intiem en onthaast. Kaarslicht weerkaatste op het glaswerk en aan de overkant van de tafel glimlachte mijn man me toe op die vertrouwde manier die ooit zo geruststellend had gevoeld. Het was het soort moment dat mensen zich voorstellen als ze denken aan liefde die zich vestigt in iets blijvends, iets veiligs. Ik had jaren op dat gevoel gewacht en ik wilde het zo stevig mogelijk vasthouden.
We begonnen met praten over kleine dingen, van die dingen waar pasgetrouwde stellen over praten als ze nog moeten leren hoe ze zich in de openbare ruimte als een eenheid moeten gedragen in plaats van als twee individuen. Hij maakte grapjes over de ober, plaagde me zachtjes over hoe lang het duurde voordat ik mijn maaltijd had gekozen, en pakte vaak genoeg mijn hand vast om me het gevoel te geven dat ik gezien en gewild was. Ik zei tegen mezelf dat dit het bewijs was dat alle twijfels die ik tijdens onze stormachtige relatie had genegeerd, niets meer dan zenuwen waren geweest. Het huwelijk, dacht ik, zou de scherpe kantjes verzachten. Het zou ons vertragen. Het zou alles logisch maken.
Toen trilde zijn telefoon op tafel.
Hij wierp er een vluchtige blik op, net een fractie van een seconde te lang, en er flitste iets over zijn gezicht voordat hij het met een glimlach verborg. ‘Ik moet dit even opnemen,’ zei hij nonchalant, terwijl hij zijn stoel al naar achteren schoof. ‘Werk. Ik ben zo terug.’ Hij wachtte niet op mijn antwoord, stond op en liep naar de ingang, zijn telefoon al tegen zijn oor gedrukt. Ik keek hem na, met een knoop in mijn maag die ik meteen probeerde weg te drukken. Iedereen neemt telefoontjes aan. Iedereen heeft verplichtingen. Dit betekende niets.
Ik nam een slokje van mijn drankje en keek de kamer rond, in een poging me te aarden in de alledaagse gemoedelijkheid van de avond. Toen zag ik de vrouw aan de tafel naast me. Ze was er natuurlijk al die tijd al geweest, maar nu voelde haar aanwezigheid plotseling zwaar aan, alsof de lucht om haar heen was veranderd. Ze was op leeftijd, haar houding recht ondanks haar leeftijd, haar bewegingen bedachtzaam en onhaastig. Ze staarde me niet aan, niet echt, maar haar aandacht leek gericht op de deuropening waar mijn man net doorheen was gekomen, haar ogen volgden iets wat ik niet kon zien.
Langzaam draaide ze zich naar me toe.
Ze boog zich naar me toe, zo dichtbij dat ik haar parfum kon ruiken, iets zachts en vertrouwds, en zonder een woord te zeggen schoof ze iets onder de tafel in mijn hand. Haar vingers waren warm en stevig, en ze sloot mijn handpalm zachtjes om de opgevouwen bankbiljetten voordat ze fluisterde: ‘Bel een taxi. Ga vanavond niet met hem mee naar huis.’
De woorden kwamen zachtjes binnen, maar met een angstaanjagende impact.
Ik verstijfde, mijn hart bonkte zo hard dat ik er zeker van was dat ze het kon horen. Ik keek haar in het gezicht, op zoek naar tekenen van verwarring, kwaadaardigheid, iets dat zou kunnen verklaren waarom een vreemde zoiets vreemds en opdringerigs zou zeggen. Maar in plaats daarvan zag ik alleen maar kalme zekerheid. Ze zag er niet bang uit. Ze zag er niet dramatisch uit. Ze zag eruit als iemand die iets al eerder had gezien en het nu herkende.
‘Het spijt me,’ begon ik te zeggen, mijn stem nauwelijks hoorbaar, maar ze schudde haar hoofd.