De lucht op de 60e verdieping van « Le Ciel » was ijl en stil, een ijle atmosfeer die alleen voor de allerrijksten was bedoeld. Ik had deze specifieke hoektafel, die met het panoramische uitzicht op de glinsterende skyline van de stad, twee maanden geleden gereserveerd. Tien jaar. Mijn vrouw, Emily, verdiende alles. Ze had de afgelopen tien jaar lesgegeven aan kinderen van openbare scholen in een moeilijke, ondergefinancierde buurt, en haar hart en ziel gestoken in het vormen van jonge geesten, terwijl ik « speelde » met beton, staal en cijfers en een imperium opbouwde waar zij bijna niets van wist.
Vanavond droeg ze een eenvoudige maar elegante zijden jurk in de kleur smaragd, een geschenk van mij waarvan ze aanvankelijk had geprotesteerd dat het « te extravagant » was. Ik zag dat ze zich een beetje misplaatst voelde, een prachtige, levendige wilde bloem in een steriele, zorgvuldig samengestelde kas vol socialites en hedgefondsmanagers. Ik droeg mijn gebruikelijke, onopvallende uniform: een gestreken wit overhemd, een donkere pantalon, geen stropdas. Ik had een hekel aan stropdassen. Ze voelden als een strop, een symbool van conformisme aan een wereld die ik bezat, maar waar ik me nooit deel van voelde.
De manager, een man met glad achterovergekamd haar, een flinterdunne snor en een naambordje met ‘Julian’ erop, had ons met voelbare minachting bekeken sinds we uit de privélift stapten. Hij was het type man dat de waarde van een ander afmeet aan het merk van zijn horloge. De mijne was een simpele, functionele Seiko. Mijn schoenen, comfortabel en versleten, waren nóg eenvoudiger. Hij had ons bestempeld als toeristen, prijswinnaars, of misschien wel een middenklassestel dat eens in hun leven een uitspatting had gedaan, en zijn minachting was een smerige, onzichtbare eau de cologne.
We waren op tijd. Precies 19:30 uur.
« Hallo, » zei ik beleefd. « David Hayes, reservering voor twee. »
Julian streek met één perfect gemanicuurde vinger over zijn lijstje en keek toen op. Er speelde een glimlach, bijna een grijns, rond zijn dunne lippen.
“Meneer,” zei hij, zijn stem glad en met een geoefende, neerbuigende beleefdheid, “ik ben bang dat uw tafel… opnieuw is toegewezen.”
Emily knipperde met haar ogen, de pijn was meteen zichtbaar op haar mooie gezicht. « Overgeplaatst? Maar… hoe dan? Het is onze tiende trouwdag. Hij bevestigde het vanochtend nog aan de telefoon. »
Julian zuchtte, een lange, theatrale uitademing, alsof hij met een bijzonder traag en lastig kind te maken had. « Mevrouw, » zei hij, het woord uitrekkend alsof het een milde belediging was, « we hadden een onverwachte last-minute boeking. We hadden de tafel nodig voor een belangrijkere gast. Senator Thompson, om precies te zijn. »