Toen ik een klein meisje was, leerde mijn moeder me iets wat ik nooit meer ben vergeten: de kracht van een geheim codewoord. Ik herinner me die dag nog levendig. Ik was zeven en zat op het vervaagde bloemenkleed in onze woonkamer, de middagzon scheen door de stoffige ramen. Mijn moeder, een vrouw die altijd een stille, onuitgesproken zorg in de rimpels rond haar ogen leek te dragen, knielde voor me neer. Ze nam mijn handen in de hare.
« Julia, » zei ze met een zachte maar serieuze stem, een toon die me altijd deed stilstaan en luisteren. « Ik wil je een geheim leren. Een hulpmiddel, speciaal voor jou en mij. »
Het was niet bedoeld als grapje of gekkigheid, hoewel ik destijds dacht dat het een spelletje was. Ze legde uit dat het een manier was om hulp te vragen als ik ooit in de problemen zat, maar dat ik dat niet rechtstreeks kon zeggen. « Als je bij iemand bent en diegene je bang of ongemakkelijk maakt, maar je kunt niet zomaar zeggen ‘ik wil naar huis’, dan wil ik dat je ons woord gebruikt. »
Ons woord was toen « lantaarn ». Het leek willekeurig genoeg om te werken, maar toch makkelijk genoeg om te onthouden. « Je kunt zoiets zeggen als: ‘Ik wou dat we een lantaarn voor mijn kamer hadden’, of ‘Ik zag vandaag een mooie lantaarn.’ Wat dan ook. Het maakt niet uit hoe je het zegt. Als ik het hoor, weet ik het. En ik kom je halen, zonder vragen te stellen, en we lossen het later wel op. »
Ik heb het uiteindelijk nooit gebruikt, maar ik groeide op met de geruststelling dat het er was: een verborgen sleutel, een geheime levenslijn die alleen mijn moeder en ik deelden.
Nu, tientallen jaren later, ben ik zelf moeder. Ik heb geprobeerd het beste van wat mijn moeder me heeft geleerd over te brengen op mijn eigen dochter, Grace. Ze is acht jaar oud, met een waterval aan bruine krullen en ogen die opmerkzamer zijn dan de meeste volwassenen beseffen. Toen ze zes was, besloot ik dat het tijd was. Ik zette haar neer op haar eigen slaapkamerkleed, omringd door knuffels en Lego-creaties, en nam haar kleine handjes in de mijne, terwijl ik de echo van de aanraking van mijn eigen moeder voelde.
Ik vertelde haar dat het een soort geheim hulpmiddel was dat we konden gebruiken, een superkracht speciaal voor ons tweetjes. « Als je je ooit onveilig, bang of gewoon heel ongemakkelijk voelt, en je wilt ergens weg, maar je hebt niet het gevoel dat je dat hardop kunt zeggen, kun je ons woord in het gesprek laten vallen. Ik weet meteen wat je bedoelt en ik haal je daar weg. »
Eerst dacht ze dat het een spelletje was, haar ogen fonkelden. « Zoals een spionnenwoord? »
« Precies, » glimlachte ik. « Maar het is een heel serieus spionnenwoord. » Ik legde het zorgvuldiger uit, mijn toon veranderde net als die van mijn moeder. Haar ogen werden groot en ze knikte, terwijl het gewicht van het geheim op haar smalle schouders rustte. Ze begreep het.
We hebben een paar woorden uitgeprobeerd. « Ananas » was te gewoon. « Sterrenlicht » was te grillig. Uiteindelijk kozen we voor « bosbessen ». Het was willekeurig, memorabel en zou in de meeste gesprekken, zeker buiten het seizoen, niet zomaar ter sprake komen. Ze beloofde, met een plechtige pinkbetuiging, dat ze het alleen zou gebruiken als ze het echt meende. Voor mij was het gewoon een extra vangnet, een extra laag in het onzichtbare pantser dat alle ouders om hun kinderen proberen te wikkelen. Ik ging ervan uit dat ze het ooit zou gebruiken om te ontsnappen aan een ongemakkelijk logeerpartijtje, misschien een verjaardagsfeestje met een luidruchtige neef waar ze zich overweldigd voelde. Ik had me nooit kunnen voorstellen hoe snel, of hoe serieus, ze het nodig zou hebben.