Ik had nooit gedacht dat ik ooit op de begraafplaats zou staan, starend naar de vers gegraven aarde die het graf van mijn man bedekte, terwijl mijn hele wereld om me heen leek in te storten. Mijn man, Michael Collins, was twaalf jaar mijn metgezel geweest. We hadden samen een leven opgebouwd in een rustig stadje in Colorado. Hij was aannemer, ik werkte als schooldecaan en we droomden van een gezin. Die dromen vielen in duigen op de ochtend dat hij niet wakker werd – een plotselinge hartaanval, op slechts drieënveertigjarige leeftijd.
De schok na de begrafenis
Ik was nog steeds verdoofd van verdriet toen zijn familie – zijn moeder Margaret en twee zussen, Denise en Caroline – slechts twee dagen na de begrafenis bij ons thuis arriveerden. Ik nam aan dat ze me kwamen troosten. Maar Margarets kille stem deed me stilstaan: « Pak je koffers, Anna. Dit huis en alles erin is van de familie Collins. Michael had gewild dat wij de leiding erover hadden. »
Ik keek haar verbijsterd aan. « Wat bedoel je? Michael en ik hebben dit huis samen gekocht. Het is ons leven, ons thuis. Waarom zou ik weggaan? »
Denise sloeg haar armen over elkaar en grijnsde. « Je bent geen familie meer. Zonder Michael betekent je niets voor ons. Alles hier maakt deel uit van de Collins-erfenis, en mam heeft besloten die op te eisen. »
Voordat ik het kon verwerken, rommelden ze al door mijn laden en kasten. Caroline gaf me een kleine tas met haastig ingepakte kleren. « Neem dit mee en ga weg. Jouw leven is niet langer onze zorg. Michael is er niet om je te beschermen. »
Margaret duwde me naar de deur en sloeg hem achter me dicht. Ik stond buiten, trillend in de koude nachtlucht, met slechts een kleine tas in mijn handen. Het huis dat we samen hadden gebouwd, was nu verboden terrein. Mijn sleutels, mijn documenten, mijn sieraden… alles bleef binnen.