Toen het geblaf begon
Rick was nooit een luidruchtige hond geweest. Bijna acht jaar lang was mijn golden retriever de kalmste, slimste kameraad die je je maar kon wensen. Hij begroette gasten beleefd, sliep naast de bank en blafte alleen als de deurbel ging. Maar toen, bijna van de ene op de andere dag, veranderde zijn gedrag.
Het begon subtiel. Een zacht gegrom laat in de nacht. Een rusteloos heen en weer geloop bij de keuken. In eerste instantie wuifde ik het weg – honden zijn soms schrikachtig. Misschien was het de kat van de buren die weer via de achterdeur naar binnen sloop. Maar binnen een week escaleerde de situatie.
Rick begon lange stukken in de keuken door te brengen, stijfjes bij de bovenkastjes staand. Hij hief zijn nek op, spitste zijn oren en liet scherpe, gespannen blaffen naar het plafond horen. Op een avond trof ik hem – op de een of andere manier – op het aanrecht aan, krabbend aan de kastdeurtjes en zo intens grommend dat ik hem nauwelijks herkende.
Ik probeerde van alles om hem te kalmeren – snoepjes, wandelingen, zelfs een standje – maar niets hielp. Elke avond, net na middernacht, kwam hij terug naar dezelfde plek, staarde omhoog in de schaduwen en blafte alsof hij me waarschuwde voor iets wat ik niet kon zien.
Het ongemakkelijke gevoel
In de derde week begon ik slaap te verliezen. Het geluid van Ricks lage gegrom was de soundtrack van mijn nachten geworden. Ik begon me ongemakkelijk te voelen in mijn eigen huis, en keek over mijn schouder terwijl ik mijn tanden poetste of het licht uitdeed.