Toen artsen Emily Carter vertelden dat ze tien baby’s droeg, viel haar man bijna flauw. Maar dat was nog maar het begin – want een van die ‘baby’s’ was helemaal geen mens.
Op een heldere ochtend in april zaten Emily en Daniel Carter nerveus in de kleine wachtkamer van het St. Helena Hospital. Emily’s buik was ongewoon groot voor een vrouw die nog maar halverwege haar zwangerschap was. Op haar tweeëndertigste had ze er altijd van gedroomd om moeder te worden, maar de laatste tijd leek haar lichaam sneller en pijnlijker te veranderen dan de zwangerschappen van haar vriendinnen ooit hadden gehad.

Dr. Harrison, hun oude huisarts, kwam binnen met zijn gebruikelijke warme glimlach. « Laten we eens kijken hoe het vandaag met ons kleintje gaat », zei hij, terwijl hij het echoapparaat voorbereidde.
Emily ging achterover liggen op de onderzoekstafel terwijl Daniel haar hand stevig vasthield. Het zachte gezoem van de apparatuur vulde de kamer toen Dr. Harrison de sonde over haar gezwollen buik bewoog. Eerst glimlachte hij. Maar toen, langzaam, veranderde zijn gezichtsuitdrukking. Zijn wenkbrauwen fronsten. Zijn ogen werden groot. Hij paste de instellingen een of twee keer aan en leunde toen dichterbij.
Emily’s hart begon te racen. « Dokter… Is alles in orde? »
Dr. Harrison antwoordde niet meteen. Hij slikte hard en mompelde: « Mijn God… Dit kan niet kloppen. » Toen riep hij twee verpleegsters en een andere arts op. De kamer vulde zich met gefluister, gehijg en het stille geritsel van ongeloof.