‘Waarom komt er niemand voor meneer Van Dijk?’ vroeg ik zachtjes, terwijl ik de gordijnen van kamer 14 opende. De stilte in de kamer was bijna tastbaar. Buiten hoorde ik het zachte geruis van regen tegen het raam, maar binnen leek alles stil te staan. Mijn collega Anouk keek me aan, haar ogen vol medelijden. ‘Ze hebben gebeld. Niemand wil hem ophalen, Marleen.’

Ik slikte. Meneer Van Dijk lag daar, zijn handen rustend op het witte laken, zijn ogen starend naar het plafond. Ik kende zijn verhaal maar half – een beroerte, een moeizame revalidatie, en een familie die steeds minder vaak langskwam. Maar nu, op de dag dat hij naar huis mocht, was er niemand.

‘Mevrouw Van Dijk heeft gezegd dat ze niet meer kan,’ fluisterde Anouk. ‘Ze is op.’

Ik knikte. Ik kende dat gevoel. Mijn eigen vader had jaren geleden hetzelfde tegen mij gezegd, toen mijn moeder ziek werd. ‘Ik kan niet meer, Marleen. Het is genoeg geweest.’ Toen was ik woedend geweest. Hoe kon hij haar zo achterlaten? Maar nu, met de jaren en de vermoeidheid van mijn werk, begreep ik het beter.

‘Meneer Van Dijk?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Uw familie… ze komen vandaag niet.’

Hij draaide zijn hoofd langzaam naar me toe. Zijn ogen waren waterig, maar er lag een vastberadenheid in die me verraste. ‘Ze hoeven niet te komen,’ zei hij schor. ‘Ik heb dit verdiend.’

Ik wist niet wat ik moest zeggen. In plaats daarvan ging ik naast hem zitten en pakte zijn hand vast. Zijn huid was dun en koud.

‘Weet u… soms is het moeilijk om te vergeven,’ zei ik zachtjes.

Hij lachte bitter. ‘Vergeven? Dat is voor mensen die spijt hebben.’

Die woorden bleven bij me hangen terwijl ik later die avond naar huis fietste door de natte straten van Utrecht. De lantaarns weerspiegelden in de plassen en ik dacht aan mijn eigen familie. Mijn broer Bas had al maanden niet meer gebeld sinds onze ruzie over de erfenis van oma. Mijn vader had zich teruggetrokken in zijn flatje in Amersfoort en stuurde alleen nog korte appjes: ‘Alles goed?’

Thuis wachtte mijn man Pieter op me met een kop thee. ‘Zware dag?’ vroeg hij.

Ik knikte en vertelde hem over meneer Van Dijk. Pieter luisterde zwijgend, zoals altijd, maar ik zag de zorg in zijn ogen.

‘Soms denk ik dat we allemaal wel iets hebben waarvoor we geen vergeving durven vragen,’ zei ik uiteindelijk.

Pieter legde zijn hand op de mijne. ‘Misschien moeten we gewoon beginnen met praten.’

Maar praten was nooit mijn sterkste kant geweest. De volgende dag op het werk probeerde ik meneer Van Dijk wat op te vrolijken met een wandelingetje door de gang. Hij leunde zwaar op mijn arm.

‘Weet u, Marleen,’ begon hij plotseling, ‘ik heb mijn zoon al tien jaar niet gesproken.’

‘Waarom niet?’ vroeg ik voorzichtig.

Hij zuchtte diep. ‘Omdat ik hem iets heb aangedaan wat je je vader nooit zou moeten vergeven.’

Ik wachtte tot hij verder zou praten, maar hij keek alleen maar naar buiten, naar de grijze lucht boven de stad.

Later die middag kwam er een jonge vrouw binnen – zijn dochter Karin. Ze had rode ogen en haar jas was nat van de regen.

‘Papa,’ zei ze zachtjes.

Hij keek haar aan, zijn gezicht verstard.

‘Mama kan het niet meer,’ fluisterde ze. ‘En Bas… Bas wil je niet meer zien.’

Er viel een stilte die zwaarder voelde dan alles wat ik ooit had meegemaakt.

‘En jij?’ vroeg meneer Van Dijk uiteindelijk.

Karin haalde haar schouders op. ‘Ik weet het niet, papa. Soms haat ik je zo erg dat het pijn doet. Maar soms… mis ik je gewoon.’

Ik voelde tranen prikken achter mijn ogen en probeerde onzichtbaar te worden in de hoek van de kamer.

‘Waarom ben je dan gekomen?’ vroeg hij.

Wordt vervolgd op de volgende pagina 👇

Als je wilt doorgaan, klik op de knop onder de advertentie ⤵️

Advertentie