Erfgoed in een zilveren handvat
Ik herinner me het moment waarop de operatiekamer stil was, alleen onderbroken door het constante piepen van de hartmonitor. Na tien uur waren de vitale functies van onze patiënt gestabiliseerd. De crisis was voorbij. Mijn handen trilden lichtjes toen ik mijn handschoenen uittrok. Mijn operatiekleding was doorweekt van het zweet, mijn masker plakte aan mijn gezicht. Tegenover me aan de tafel stond mijn vader, dokter Andrei Petrovitsj Sokolov. Zijn blik kruiste de mijne, en even waren we allebei stil. Woorden waren overbodig. We hadden net een man uit de dood teruggebracht.
Heden – 19:12, Operatiekamer #3
De operatie zou een routinematige hartklepvervanging zijn. Maar drie uur later begonnen de complicaties. Een slagader die niet zou moeten bloeden, bloedde hevig. De bloeddruk van de patiënt kelderde. We hadden seconden om te beslissen. Mijn vader nam het commando over, zijn stem kalm maar vastberaden. « Dmitry, breng de retractor hier. Klem. Snel. » Ik bewoog als een bliksem. We werkten als een goed geolied orkest, in stilte elkaars volgende zet afwachtend. We hadden in de loop der jaren vele operaties samen uitgevoerd, maar dit… dit voelde anders. Terwijl de uren verstreken, vroeg ik me af hoe we hier waren gekomen.
Het verleden – een erfenis van genezing
Ik was acht toen ik mijn vader voor het eerst een wond zag hechten. Hij knielde in onze garage en de hond van de buren lag roerloos op de grond te janken van de pijn. Hij was aangereden. Ik keek toe hoe hij de wond schoonmaakte, hechtte en zachtjes tegen het dier fluisterde: « Het komt goed, maatje, » zei hij. « Je bent niet alleen. » Hij wist niet dat ik in de deuropening stond en hem met grote ogen aanstaarde. Maar vanaf dat moment wist ik dat ik net als hij wilde zijn. Voor mijn vader was geneeskunde niet zomaar een baan. Het was zijn roeping. We woonden in een klein stadje en iedereen kende Dr. Sokolov. Hij had een zachte uitstraling, een kalmerende aanwezigheid die je deed geloven dat alles goed zou komen. Hij werd niet alleen gerespecteerd. Hij was geliefd. Op school hoorde ik vaak dingen als: « Je vader heeft mijn oma gered » of « Je vader is de hele nacht opgebleven om mijn broer te helpen. » Natuurlijk was er druk om in zijn schaduw op te groeien. Mensen verwachtten dat ik in zijn voetsporen zou treden. Maar daar ging het niet om. Ik wilde geen dokter worden omdat hij er een was. Ik wilde dokter worden omdat hij me liet zien dat het het meest menselijke was wat een mens kon doen.