ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT
ADVERTISEMENT

“Ga naar de schuur”: Duisternis achter de houten muren

Wanneer heb je voor het laatst naar de tralies voor de ramen gekeken en het opgemerkt?

Op het eerste gezicht – een gewoon dorpsgezin.

De vader – lang, nors, met eeltige handen en ogen die allang vergeten zijn hoe ze moeten lachen.

Men zegt dat hij ooit boswachter was, tot hij ontslag nam – of werd ontslagen, niemand weet het precies.

De dochter – ongeveer twaalf jaar oud, bleek, met een doffe blondbruine vlecht en een blik naar de grond.

Ze zwijgt bijna altijd, alsof woorden haar vreemd zijn.

Ze woonden aan de rand van het dorp, in een huis dat door de tijd scheefgezakt was, alsof het bos zelf het wilde opslokken.

Ernaast stond een oude, door schimmel en vocht zwart geworden schuur.

Diezelfde.

Elke avond, precies bij het vallen van de schemering, draaide de vader zich naar zijn dochter en zei zacht maar streng:

— Ga naar de schuur.

Het meisje knikte.

Geen woord, geen protest.

Ze stond gewoon op en ging.

Hij volgde haar.

De deur sloot zich.

Het slot klikte.

En dat was het.

Tot de ochtend – geen geluid.

Geen geritsel.

Geen gekraak.

Geen gehuil.

Alsof erbinnen geen ziel was.

In het begin zweeg het dorp.

Mensen in dorpen weten: bemoei je niet met andermans zaken.

Maar de tijd ging voorbij.

Sommigen begonnen vreemde dingen op te merken.

Overdag kwam de vader bijna niet buiten, zat soms met een bijl op de veranda en staarde in het niets.

En de dochter… werd elke dag bleker.

Schaduwen onder haar ogen.

Haar handen – als die van een overledene.

Op vragen antwoordde ze niet, ze klemde zich angstig tegen de muur.

Een keer probeerde een oude vrouw haar uit te horen – het meisje barstte in tranen uit en rende weg.

Geruchten verspreidden zich.

Men sprak over mishandeling, demonische bezetenheid, en een familievloek.

Maar bewijs was er niet.

En niemand durfde zich ermee te bemoeien.

Tot die ene avond.

Drie jonge mannen – Matvei, Ignat en Fedka – hadden wat sterke drank gedronken om moed te verzamelen en besloten dat ze het moesten onderzoeken.

Ze verscholen zich bij de schuur, kropen in de struiken.

Wachten op een teken.

En toen klonk, zoals altijd:

— Ga naar de schuur.

Het meisje knikte zoals gewoonlijk en ging.

De vader volgde haar.

De deur kraakte.

De deur sloot zich.

Het slot klikte.

Stilte.

De mannen keken elkaar aan.

Hun harten bonsden.

Maar ze kropen dichterbij.

Eén bij een kier in de muur, de ander bij het raam, de derde bij de achterdeur.

Hun adem stokte.

En plotseling – iets.

Van binnen kwam een dof, onnatuurlijk geluid, alsof er met klauwen over hout werd gekrabd.

Daarna een lage grom.

Zó laag dat een van de mannen begon te trillen op zijn benen.

Iemand fluisterde:

— Dat is geen mens.

Daarna een meisjesstem.

Niet zwak en dun, maar hees, vervormd door een beestachtige woede:

— Hij heeft me opgesloten.

— En nu zit jij ook vast met mij.

Wat er daarna gebeurde, is moeilijk te vertellen.

Fedka werd ’s ochtends bij de put gevonden.

Zijn haar was grijs geworden.

Zijn ogen dartelden.

Hij kon geen woord meer uitbrengen.

Een week later stierf hij.

Ignat verdween.

En Matvei werd gevonden op zolder van zijn ouderlijk huis.

Hij had zichzelf opgehangen.

Voor zijn dood schreef hij één woord: “Schuur”.

En de vader met zijn dochter?

Ze verdwenen.

Diezelfde nacht.

De schuur was leeg.

Het huis verlaten.

Soms lopen reizigers ’s avonds langs de schuur — en het lijkt alsof ze horen:

— Ga naar de schuur…

Maar niemand gaat er nog naar binnen.

Er zijn een paar jaar voorbijgegaan.

Het dorp stond nog steeds aan de rand van het bos, maar dat huis met de schuur was allang verlaten.

Kinderen liepen eromheen, volwassenen fluisterden, maar probeerden het niet te herinneren.

Maar op een dag keerde er een vrouw terug naar het dorp.

Jong, met heldere ogen, maar haar gezicht was moe en op een of andere manier bezorgd.

Ze stelde zich voor als Natasja — de biologische zus van dat meisje dat samen met haar vader verdween.

Natasja zei dat ze het verleden wilde uitzoeken en de waarheid wilde weten.

De dorpelingen raadden haar aan het huis te vergeten, maar ze luisterde niet.

Bij het aanbreken van de dag ging ze naar de schuur.

Binnen voelde Natasja kou, alsof het daar niet alleen vochtig was, maar alsof er iets leefde.

Een lichte geur van rot en houtstof — en een geur die leek op oud bloed.

In de hoek van de schuur zag ze iets ongewoons: de vloerplanken waren stevig dichtgenageld.

Natasja haalde de planken weg en zag eronder een smalle trap naar beneden.

Haar hart bonsde.

Ze ging naar beneden.

Daar, in de kelder, ontdekte Natasja een oude kamer waarvan de muren bedekt waren met vreemde tekens en symbolen, zelfs onbekend voor de plaatselijke priester.

In het midden van de kamer stond een piepkleine kooi, roestig en stoffig.

Er bewoog iets erin.

— Wie is daar? — fluisterde Natasja.

Wordt vervolgd op de volgende pagina 👇

Als je wilt doorgaan, klik op de knop onder de advertentie ⤵️

Advertentie
ADVERTISEMENT

Laisser un commentaire