Tijdens de begrafenis hing er een beklemmende stilte. De witte zaal was gevuld met familie, vrienden en dierbaren die afscheid kwamen nemen van het jonge meisje. Ze was plotseling overleden, na enkele dagen met hoge koorts en algemeen onwelzijn. De artsen zeiden: een zeldzame hersenontsteking had tot een hartstilstand geleid. Reanimatie was niet gelukt.
In de kist leek het meisje te slapen: haar gezicht kalm, haar handen gevouwen op haar borst. Haar moeder stond boven haar, niet in staat haar tranen tegen te houden. De wanhoop barstte los in een schreeuw die de zaal doorkliefde en de harten van de aanwezigen brak.
— Neem mij met haar mee! — snikte de vrouw. — Ik kan niet leven zonder haar! Begraaf mij naast haar! Ik wil deze lucht niet meer inademen zonder mijn meisje!
De vader hield haar vast, trillend van het huilen. Familieleden kwamen een voor een dichterbij, troostten haar, veegden hun tranen weg. Het verdriet was zo groot dat het leek alsof de werkelijkheid elk moment kon breken onder zijn gewicht.
En plotseling…
De moeder verstijfde. Een vreemde uitdrukking verscheen op haar gezicht. Ze boog zich dichter naar het lichaam van haar dochter, kneep haar ogen samen… en zag het…
Ze fluisterde schor: