“Naam?”
Emily. Ik kan nergens heen.”
Binnen was het warmer dan ze dacht. Niet gezellig, maar rustig. De vrouw, Donna, gaf haar een deken, een mueslireep en een glas water. Geen lezingen. Geen dreigementen. Emily at langzaam, haar maag onzeker.Magische deur
In maart begon haar buik rond te draaien. Ze liep naar school in een Zwangerschapsjeans die door de kledingkast van het asiel was geschonken en las elk ouderschapsboek dat de bibliotheek had. Sommige nachten kwam de angst terug. Wat voor moeder zou ze kunnen zijn op haar 14e?
Maar er waren momenten, zoals toen ze de hartslag hoorde tijdens haar controle of Toen Sky-normaal gesproken stil—zachtjes een hand op haar buik legde en glimlachte. Dat waren de momenten waarop ze zich vasthield.
In mei stond ze voor haar alternatieve schoolklas en presenteerde een laatste project over tienerzwangerschapsstatistieken in Ohio. Haar stem was stabiel. Haar feiten waren scherp. Ze zag er niet uit als een meisje dat alles kwijt was. Ze zag eruit als een meisje dat iets nieuws bouwde.
Toen de baby in juli kwam—haar dochter, die ze Hope noemde—was Emily niet omringd door haar ouders, maar door de mensen die ervoor hadden gekozen om om haar te geven: Donna, Angela, Maya, Sky. Haar nieuwe familie.
Ze was nog steeds 14. Nog steeds bang. Maar niet meer alleen.
Terwijl ze Hope in de ziekenhuiskamer wiegde, terwijl de zomerzon het raam vulde, fluisterde Emily: “we beginnen hier.”