« Het enige wat nodig is, is je handtekening, » zei hij droog. « De ceremonie kan morgen in de ziekenhuiskapel worden gehouden. Een formaliteit. Niemand hoeft het te weten. »
Door de glazen wand van de IC keek Clara naar de man die op het bed daarachter lag — Daniel Mercer. Tweeëndertig jaar oud. Erfgenaam van het Mercer-fortuin. Een man die ooit bestuurskamers leidde, tijdschriftcovers sierde en de industrie regeerde. Nu was hij bleek en stil, machines ademden voor hem. De grote Daniel Mercer, gereduceerd tot draden en stilte.
Haar hand trilde toen ze de pen aannam. Het geluid van haar handtekening over het papier was luider dan de regen.
De volgende dag, onder het zachte licht van het glas-in-lood van de ziekenhuiskapel, stond Clara in een gestreken maar bescheiden jurk. Een verpleegster kwam in Daniels bed rijden. De stem van de priester weerklonk tegen de muren:
« Neem je deze man… »
Clara’s lippen trilden. « Ja, dat doe ik. »
« Ik verklaar jullie nu man en vrouw. »
Geen applaus. Alleen het zachte piepje van de hartmonitor. De ceremonie eindigde net zo stil als hij begon — een huwelijk tussen een ademend meisje en een stille man.
Die nacht, toen de anderen weg waren, zat Clara naast zijn bed.
« Het spijt me, » fluisterde ze. « Ik heb dit nooit gewild. Maar ik had geen keuze. »
Ze legde het oude medaillon van haar moeder op het nachtkastje — haar enige schat — en deed een stille belofte:
I’ll stay until you wake up. Someone should.
Outside, the storm began to fade, but inside, something fragile had begun — the smallest flicker of connection between two strangers bound by fate.
Days blurred into weeks.
Clara’s life became a rhythm of unpaid bills, hospital corridors, and the mechanical hum of machines.
At home, her mother lay bundled in blankets, whispering, “Don’t worry, sweetheart. You always find a way.”
Clara smiled faintly. “I’ll figure it out, Mom. I promise.”
But the promise tasted bitter.
At the hospital, she endured the whispers — her cousin Brooke’s cruel laughter echoing down the hall.