Vanessa heeft een baan gevonden. Ze is gestopt met de kinderen als dekmantel te gebruiken. Ik heb de school rechtstreeks geholpen, niet via hun creditcards.
De tweede hoorzitting bevestigde de cijfers. De opnames. De uitgaven. Zelfs een timeshare.
De rechter was duidelijk: fiduciaire verantwoordelijkheid. Vergoeding. Verbod op het gebruik van mijn naam.
Buiten, in de regen, vroeg mijn vader: « Wat wil je? »
‘Dat je daarmee ophoudt,’ antwoordde ik. ‘Liefde oproepen alsof het een rekening is.’
Ik ben vertrokken.
Een week later keerde ik alleen terug naar het huis aan het meer. De lucht rook naar dennen. De koelkast zoemde. De vlagmagneet zat stevig vast.
Ik maakte ijsthee. Sinatra, zachtjes. Ik opende de e-mail: « Retourverzoek ingediend. » En toen: « Je moeder zou trots zijn. »
Vanessa schreef: « Ik ga verhuizen. Het is klein, maar het is van mij. De kinderen weten dat je van ze houdt. »
Ik antwoordde: « Houd die van jou maar. »
Op de vraag « Zult u ooit nog met papa praten? » antwoordde ik: « Ik kom niet terug om te knielen. »
Het meer bleef onverschillig voor de drama’s. Stabiel.
Wat de wereld van mijn vader had verwoest, waren noch de kaarten, noch de rechtbank.
Dat was het moment waarop ik niet meer geloofde dat liefde te financieren viel.
Ik hoefde niet te schreeuwen.
Je hoefde alleen maar op te staan.