Peter keek op en keek onderzoekend. « Zal ik haar ooit nog zien? »
Henry aarzelde en koos haar woorden zorgvuldig. « Misschien ooit. Maar tot die tijd is ze altijd bij je – in je herinneringen, in je hart. »
Peter knikte, terwijl stille tranen over zijn gezicht stroomden. « Ik wil met haar slapen. »
Henry omhelsde hem stevig. « Ze zou willen dat je veilig en warm slaapt, Peter. Ze houdt zoveel van je. »
Peter klampte zich aan haar vast, zijn verdriet rauw en ongefilterd. Henry wiegde hem zachtjes en fluisterde slaapliedjes de nacht in.
Langzaam begon Peter te genezen. Hij bezocht zijn broertje elke dag en vertelde hem verhalen over hun moeder. Hij tekende, zong liedjes en bouwde forten in de woonkamer.
Henry moedigde hem aan en vierde elke stap vooruit. Ze zag hoe Peter kracht vond in zijn herinneringen, veerkracht in zijn liefde.
Op een dag vroeg Peter of hij een tuin voor zijn moeder mocht aanleggen. Henry stemde toe en samen groeven ze in de aarde en plantten bloemen die elk voorjaar zouden bloeien.
« Mama zou deze geweldig vinden, » zei Peter glimlachend.
Henry knikte met tranen in haar ogen. « Ze zou zo trots op je zijn. »
Maar rouw is geen rechte weg. Soms werd Peter ‘s nachts huilend wakker en riep hij om zijn moeder. Henry snelde naar hem toe en hield hem vast tot hij kalmeerde.
Op een nacht vroeg Peter opnieuw, met trillende stem: « Waarom kan ik niet bij mama slapen? »
Henry sloot haar ogen, zoekend naar kracht. « Want mama moet nu rusten, Peter. Ze waakt over je vanuit de hemel. »
Peter snuffelde, terwijl hij zijn teddybeer stevig vasthield. « Komt ze terug? »
Henry omhelsde hem stevig. « Ze is altijd bij je. In je hart, in je dromen. »
Peter knikte en viel weer in slaap.
Maanden verstreken. Khayne werd sterker en kwam eindelijk thuis uit het ziekenhuis. Peter begroette hem met vreugde en beloofde hem altijd te beschermen.
Samen speelden ze in de tuin, achter vlinders aan en lachend in de zon. Henry keek toe, haar hart zwol van trots.
Op een middag glimlachte Peter – een oprechte, ongedwongen glimlach. Henry ving hem op, terwijl haar eigen tranen vloeiden.
« Je bent zo dapper, Peter, » fluisterde ze.
Peter grijnsde en omhelsde zijn broer. « Mama zou willen dat we gelukkig zijn. »
Henry knikte. Hij wist dat het genezingsproces was begonnen.
Op Peters zesde verjaardag gaf Henry hem een doos vol herinneringen: foto’s, brieven en souvenirs van zijn moeder. Peter bracht uren door met het doorbladeren ervan, het stellen van vragen en het delen van verhalen.
Hij zette het doosje naast zijn bed, een tastbare verbinding met de liefde die hij had verloren.
Die nacht fluisterde hij tegen de doos: « Welterusten, mama. Ik hou van je. »
Henry luisterde vanuit de deuropening, haar hart vol hoop.
De jaren verstreken. Peter groeide, zijn herinneringen aan zijn moeder vervaagden maar vergaten hem nooit. Hij leerde leven met zijn verdriet en vreugde vinden in de wereld om hem heen.
Op een avond zat hij met Khayne in de tuin naar de sterren te kijken.
“Herinner je je mama nog?” vroeg Khayne.
Peter knikte glimlachend. « Elke dag. »
Ze zaten samen, omringd door bloemen, hun harten vol liefde.
Henry keek vanaf de veranda toe en wist dat de kring van stoelen een helende kring was geworden: een bewijs van de kracht van een kind, de kracht van de liefde en de hoop die zelfs in de donkerste nacht blijft bestaan.
Peter bleef zijn moeder missen. Maar hij leerde dat liefde niet ophoudt bij verlies. Liefde leeft voort – in herinneringen, in lachen, in de banden die we delen.
En elke avond, als hij in slaap viel, fluisterde hij de vraag die hem ooit had gekweld: niet langer met pijn, maar met hoop.
« Welterusten, mama. Ik hou van je. »
En ergens, midden in de stilte van de nacht, wist hij dat ze antwoordde.