« Vond je het leuk? »
« Vond je het leuk? »
In die enkele vraag werd mijn hele leven geprojecteerd. Alsof ik door de tijd zelf werd meegenomen. Ik zag mezelf als peuter, struikelend over mijn eerste stappen. Ik rook de boeken van mijn jeugd, voelde het gewicht van het kwantumfysica-boek dat ik op mijn dertiende kreeg. Ik hoorde het lachen van mijn vader toen ik hem uitlegde wat een quark was, en het zachte snikken van mijn moeder bij mijn diploma-uitreiking. Elk moment dat ik ooit had meegemaakt, werd tastbaar en levendig herbeleefd. Niet met oordeel. Alleen met bewustzijn.
Maar net toen ik me leek over te geven aan het licht, verscheen er een andere aanwezigheid. Iets hield me tegen. Iets aards. Iets dat me terugriep. En toen voelde ik haar hand. Mijn moeder. Niet fysiek, maar haar energie. Haar verdriet, haar liefde. De gedachte aan haar – en aan het feit dat zij mij zou moeten verliezen – brak het stille evenwicht.
Ik wilde blijven, maar ik moest terug.
Alsof ik door een nauwe tunnel werd teruggetrokken, voelde ik mezelf vallen. Lawaai barstte los. Piepjes, stemmen, lichten. Mijn ogen openden zich met moeite. Alles was wazig. Mijn lichaam deed pijn. En daar zat ze. Mijn moeder, haar ogen rood van het huilen, haar hand in de mijne. Ze lachte door haar tranen heen en fluisterde:
« Je bent terug. Je was even weg. »