In de weken voorafgaand aan haar dood begon Laura zich vreemd te gedragen. Ze bleef me vragen of ik van plan was de voorlezing van het testament bij te wonen, alsof ze hoopte dat ik nee zou zeggen.
Mijn lichaam gaf me waarschuwingssignalen die ik negeerde: een beklemmend gevoel op de borst, kortademigheid, koud zweet ‘s nachts. Ik schreef het allemaal toe aan stress.
Op de ochtend van de voorlezing van het testament wist ik dat er iets niet klopte. Een drukkend zwaar gevoel op mijn borst, trillende handen, een doffe angst.
Nog geen uur later lag ik stervend op de vloer van de woonkamer, terwijl mijn familie toekeek zonder iets te doen.
Laura stond vooraan in de zaal en verwelkomde de gasten als een gastvrouw. Er werd gemompeld: zij werd geprezen voor haar toewijding, ik werd bekritiseerd voor mijn afwezigheid.
Toen de pijn me overviel, bruut en onophoudelijk, smeekte ik: « Bel een ambulance. »
Laura griste mijn telefoon uit mijn handen en gaf mijn moeder de opdracht niets te doen.
Mijn moeder gehoorzaamde.
Ik zakte in elkaar. Mijn ademhaling was chaotisch. Mijn hart begaf het.
Wat niemand wist, was dat de buurvrouw van mijn vader, mevrouw Eleanor, alles vanuit de voordeur had gezien. Ze belde zonder aarzeling 112.
De sirenes waren het laatste geluid dat ik hoorde voordat ik in slaap viel.
In het ziekenhuis werd de diagnose gesteld: ernstig hartfalen. Nog een paar minuten en ik had het niet overleefd.
De dokter keek me aan en zei kalm: « Alles staat in uw dossier. De vertraging bij de spoedhulp. De getuigenverklaring. Mocht u het ooit nodig hebben, dan is dit bewijsmateriaal beschikbaar. »
In de gang nam hij Laura apart en zei zes woorden tegen haar:
« Ze is bijna door jou overleden. »