
Een beklemmend gevoel bekroop me. Ik bestudeerde zijn gezicht en speurde in mijn geheugen.
‘James?’ fluisterde ik.
Hij knikte. « Ja. »
Ik sloeg mijn handen voor mijn mond.
‘Ik heb jarenlang geprobeerd je te vinden,’ vervolgde hij zachtjes. ‘En nu ben ik hier om mijn belofte na te komen.’
Hij overhandigde me een dikke rode map.
Ik nodigde hem binnen, mijn hart bonzend in mijn keel. We zaten aan dezelfde keukentafel – al was die nu nieuwer, steviger, een stil symbool van hoe de tijd dingen verandert.
‘Ik ben je nooit vergeten,’ zei hij. ‘Die nacht was het dieptepunt van mijn leven. Ik was klaar om op te geven. Maar jij opende je deur. Je behandelde me alsof ik ertoe deed.’
Hij vertelde me wat er daarna gebeurde.
Hoe hij de week erna naar een opvanghuis ging.
Hoe iemand hem hielp aan schone kleren en een buskaartje.
Hoe hij overdag in de bouw werkte en ‘s avonds studeerde.
Hoe hij vaker faalde dan hij kon tellen, maar de warmte van die ene veilige nacht nooit vergat.
« Die herinnering heeft me erdoorheen geholpen, » zei hij. « Elke keer dat ik wilde opgeven, dacht ik terug aan jouw vriendelijkheid. »
Vervolgens knikte hij naar de map. « Open hem. »
Mijn handen trilden terwijl ik dat deed.
Binnenin bevonden zich documenten: juridische stukken, certificaten en een brief gericht aan mij.
Ik heb de eerste pagina vluchtig doorgelezen en werd er duizelig van.

James had een succesvol bedrijf opgebouwd. Niet zomaar een bedrijf – een onderneming die zich richtte op betaalbare huisvesting en noodhulpprogramma’s. En in die map zat een eigendomsakte.
Naar een klein huis.
Het heeft zijn vruchten afgeworpen.