Vorige week veranderde alles. Uit het niets ging de telefoon. Aan de andere kant stond haar moeder, een stem uit het verleden die nieuws bracht dat geen enkel kind verwacht. Ze legde uit dat ze ernstig ziek was en opnieuw contact wilde maken. Meer dan dat, ze wilde terug naar het huis.
Het verzoek van haar moeder ging niet alleen over troost tijdens ziekte. Ze wilde ‘dingen goed maken’, zoals ze het uitdrukte. Ze uitte een verlangen om terug te keren naar hetzelfde huis dat ze ooit met haar dochter deelde, en beweerde dat het de wereld zou betekenen om haar resterende dagen op die vertrouwde plek door te brengen.
Maar voor de dochter snijden de woorden anders. Haar antwoord was scherp, maar diep eerlijk: « Je hebt me niet opgevoed. Je bent weggegaan. »
Haar moeder huilde, noemde haar hard en herinnerde haar eraan dat ze haar enige kind was. Toch konden de jaren van afwezigheid niet met één telefoontje worden uitgewist.
Het onverwachte bezoek
De dochter ging ervan uit dat het moeilijke gesprek klaar was. Ze voelde zich standvastig in haar beslissing en was niet van plan om er op terug te komen. Maar de volgende dag gooide het leven haar een pijnlijke verrassing.
De politie stond bij haar op de stoep na ontvangst van het rapport van een buurman. Ze hadden een bewusteloze vrouw op de stoep gevonden, omringd door koffers. Het was haar moeder.
Ze had uren buiten gelegen, wachtend, verzwakt door haar ziekte en uitputting. De autoriteiten dachten dat ze misschien was ingestort nadat ze haar medicijnen had overgeslagen of gewoon door de spanning van het zo lang wachten in de elementen.
Ze werd naar het ziekenhuis gebracht. Toen ambtenaren vroegen of haar dochter haar contactpersoon voor noodgevallen was, kwam het antwoord terug als « nee ».
Schuld en grenzen
Op dat moment sloeg het schuldgevoel hard toe. Niet vanwege een gebrek aan mededogen, het kon haar schelen dat haar moeder zich niet goed voelde, maar vanwege het emotionele conflict dat van binnen kookte. Ze had al jaren gerouwd om haar moeder, hoewel haar moeder al die tijd nog leefde.
Het voelde alsof ik rouwde om een geest – een ouder die afwezigheid had gekozen boven aanwezigheid. En hoewel sommigen misschien zeggen dat ziekte reden genoeg is om te vergeven, voelde ze zich anders. Haar grenzen waren geen wreedheid; Ze waren overleven.
Om nu haar deur voor haar moeder te openen, na tientallen jaren afwezigheid, zou betekenen dat ze de wonden die ze zo hard had geprobeerd te dichten, opnieuw zou openen.