Maanden gingen voorbij. Mijn gezondheid ging terug, mijn wangen werden rood en ik ging in het weekend als vrijwilliger aan de slag in een vrouwenopvang. Toen ik naar de verhalen van andere vrouwen luisterde – hun stemmen trilden, net als de mijne – realiseerde ik me hoeveel van ons daar te lang waren gebleven, in de hoop dat liefde wreedheid zou genezen.
Op een avond na een groepsbijeenkomst vroeg een jonge vrouw me: ‘Heb je er wel eens spijt van dat je weggaat?’
Ik glimlachte toen ik dacht aan die hectische nacht – de wang, de tranen, de trillende handtekening op de papieren.
« Heb je er spijt van? » vroeg ik zachtjes. « Nee. Het enige waar ik spijt van heb, is dat ik niet eerder ben vertrokken. »
Want nu, als ik ‘s ochtends wakker word, doe ik de gordijnen open en laat ik het zonlicht binnen dat alleen van mij is. Mijn kleine appartement is misschien niet groot, maar het is van mij. Mijn lach, mijn stilte, mijn vrijheid – dit alles is van mij.
Ryan zei ooit dat ik als bedelaar op straat zou belanden. Misschien had hij een beetje gelijk. Ik smeekte – om vrede, om liefde, om respect. Maar nu hoef ik niet meer te bedelen. Ik heb het met mijn eigen handen gebouwd.
En zo heb ik geleerd: soms is het moment dat je breekt hetzelfde moment dat je redt.