‘Je hebt niets omdat je niets bent, Vince,’ zei zijn vader met harde stem. « Je bent een luie, oneerlijke man die iedereen heeft verraden die ooit om je gaf. » Hij zuchtte. « Maar je bent nog steeds mijn zoon. Dit is wat ik zal doen. Ik zal je een baan bezorgen. Ik help je bij het vinden van een kamer om te huren. En dat is alles. Er zal geen geld meer zijn. Er zullen geen leugens meer zijn. »
Op dat moment ging de voordeur open en rende een kleine jongen naar buiten. « Papa, papa! » riep hij en wierp zich in Bens armen.
Vince keek toe, een enkele, zielige traan rolde over zijn wang, terwijl de man die zijn plaats had ingenomen zijn zoon moeiteloos de lucht in zwaaide.
Verslagen draaide hij zich om om te vertrekken. Terwijl hij wegliep, keek hij nog een laatste keer achterom. Hij zag ze samen op de veranda staan — Grace, Ben, Michael en zijn eigen vader. Een perfect gezin.
Het was allemaal haar schuld, dacht hij, een vertrouwde, bittere wrok steeg op in zijn keel. Die slang. Ze bracht een vloek over me. Hij strompelde terug naar zijn roestige auto en reed weg, terug naar het ellendige leven dat hij voor zichzelf had opgebouwd, voor altijd verbannen uit het paradijs dat hij had verloren.