Nadat hij vertrokken was, bleef het huis stil staan, alsof het in de lucht hing. Ik keek naar Lily, te kalm, te sereen. Toen ze mijn blik opmerkte, kantelde ze haar hoofd.
« Papa… ben je boos omdat ik de kalkoen heb weggegooid? »
‘Nee,’ antwoordde ik zachtjes. ‘Maar… eerder vertelde je me iets anders.’
Ze knikte. « Die man bij de deur. Ik heb hem eerder gezien. »
Mijn moed zakte in mijn schoenen. « Waar? »
« In de wasruimte. Hij stond naar de doos met de kalkoen te kijken. Voordat mama hem klaarmaakte. »
Ik ging meteen naar beneden. Op de wasmachine lag de verzenddoos open. Niet gescheurd. Netjes opengesneden.
Toen ik weer naar boven ging, was Eleanor nog steeds de vloer aan het schoonmaken. ‘Heb je de doos opengemaakt?’ vroeg ik haar.
‘Nee,’ antwoordde ze verbaasd.
Toen drong de gedachte zich op, zwaar en huiveringwekkend: de besmetting was wellicht niet per ongeluk ontstaan.
Die avond, toen het huis leeg was en Lily boven haar tanden poetste, bleef ik alleen in de keuken achter en speelde alles in mijn gedachten af. Het onleesbare insigne. De perfecte timing. De aanwezigheid van die man nog voordat we iets wisten.
Lily had Thanksgiving niet alleen gered.
Ze had ons van iets anders gered.
Iets – of iemand – dat nog niet klaar met ons was.