Er zaten tanden in. Echte mensentanden. Veel. Tientallen, misschien wel honderden.
Een rilling liep door me heen. Ik zakte neer op de koude tegels, de tas tegen mijn borst geklemd. In mijn hoofd was er maar één gedachte: dit kan niet waar zijn…
Ik liep heen en weer door de kamer tot ik uiteindelijk besloot naar mijn schoonvader te gaan. Toen hij de tas zag, zuchtte hij diep.
« Je hebt ze dus gevonden, » zei hij vermoeid.
« Wat is dit?! » schreeuwde ik, hoewel mijn stem mijn trillen verraadde. « Van wie zijn ze?! »
Hij sloeg zijn ogen neer, bleef een lange tijd stil en begon toen zachtjes te spreken:
« Je man… hij is niet wie hij lijkt. Hij heeft mensenlevens genomen. Daarna heeft hij de lichamen verbrand… maar tanden branden niet. Hij heeft ze eruit gehaald en thuis verstopt. »
Ik kon het niet geloven. Mijn man – een zorgzame vader, een betrouwbaar persoon. Maar voor mij lag het bewijs.
« Wist je dat? » fluisterde ik.
Mijn schoonvader sloeg zijn ogen op. Er was geen verlichting, alleen vermoeidheid en een zweem van schuld.
« Ik heb gezwegen… te lang heb ik gezwegen. Maar nu – je moet zelf beslissen wat je nu gaat doen. »
En op dat moment besefte ik: mijn leven zou nooit meer hetzelfde zijn.