Ik ging met Kerstmis naar het huis van mijn ouders en verwachtte wat ik uit mijn jeugd kende: een warm, helder verlicht interieur, de geur van eten en kerstversieringen. Ik stelde me een huis voor vol leven, gesprekken en geluiden. Maar toen ik de deur opendeed, werd ik overvallen door een ijzige rilling… en in het schemerlicht zag ik mijn grootvader, rillend in het donker, nauwelijks bij bewustzijn.
Mijn ouders waren er niet meer.
Op het aanrecht lag een stuk papier met een kort, haastig gekrabbeld briefje: « We gaan op een cruise. Zorg goed voor opa. »
Ik stond een paar seconden stil, niet in staat de betekenis van deze woorden te bevatten. Een cruise. Op eerste kerstdag. Een bejaarde, zieke man alleen achterlaten in een huis zonder verwarming, zonder zorg, zonder contact met de buitenwereld.
Ik knielde op de ijzige parketvloer en hield de bevroren hand van mijn grootvader vast. Zijn ademhaling was oppervlakkig, zijn huid ijskoud. Toen hij plotseling zijn ogen opende en me aankeek, fluisterde hij de woorden die alles veranderden: « Help me… laat ze hiervoor verantwoording afleggen. »
Op dat moment was ik niet langer een soldaat die gewend was aan kalmte en het volgen van procedures. Ik was gewoon een kleinzoon die toekeek hoe een man werd achtergelaten als een nutteloos meubelstuk.
Om te begrijpen hoe deze situatie is ontstaan, moeten we een paar uur teruggaan in de tijd.
Een huis zonder leven
Ik kwam vroeg in de avond aan, nog steeds in mijn winteruniform. Zodra ik binnenstapte, voelde ik de kou in mijn kleren snijden. Er was geen verwarming, geen licht aan, geen kerstboom en geen kerstversiering. Het huis voelde leeg aan, bijna levenloos, alsof iemand het lang geleden had verlaten.
Toen ik een zacht gekreun uit de logeerkamer hoorde komen, nam mijn instinct het over. Jarenlange training hebben ervoor gezorgd dat je in zulke momenten niet nadenkt, maar handelt.
Mijn grootvader lag op bed, bedekt met een dunne deken. Zijn huid was bleek, zijn lippen blauw en zijn handen trilden op een manier die geen twijfel liet bestaan. Ik wikkelde hem onmiddellijk in mijn legerjas, ontworpen voor de zwaarste omstandigheden, en riep om hulp.
De ambulancebroeders konden hun bezorgdheid niet verbergen. Een van hen keek me aan en mompelde: « Nog een paar uur zo… », zonder zijn zin af te maken. Dat hoefde hij ook niet.
In het ziekenhuis vielen de woorden ‘onderkoeling’, ‘uitdroging’ en ‘ondervoeding’. De maatschappelijk werker keek me recht in de ogen en zei kalm maar vastberaden: ‘Dit doet me erg denken aan verwaarlozing van ouderen.’
Langzaam borrelde de woede in me op, koud en helder. Mijn ouders hadden voor comfort en een uitweg gekozen ten koste van het leven van de man die altijd hun steun en toeverlaat was geweest.