Maar die nacht, toen hij op de bank sliep, keek ik in zijn telefoon. Daar vond ik een geluidsopname die hij waarschijnlijk zelf nooit had gehoord. Een mannenstem — maar vreemd, dof, vol haat — fluisterde:
— Morgen. Morgen maken we ons van hem af.
Ik kon geen risico meer nemen. ‘s Ochtends werd hij wakker in een leeg huis. Ik had onze zoon meegenomen en was naar mijn ouders vertrokken.
Nu wonen we in een andere stad. Mijn man krijgt behandeling. We communiceren alleen via advocaten. Ik weet niet wie hij toen was — een vader of een monster. Maar vanaf nu vertrouw ik alleen nog op mezelf.