De Vergeten Dag
Ik werd 31 onder het fluorescerende gezoem van de voorraadkamerlichten, terwijl ik een steriel gaasdoosje openscheurde met handen gebarsten van eindeloos schrobben.
Mijn naam is Anna — bruin haar in een slordige knot, vermoeidheid overal zichtbaar.
Er waren geen ballonnen, geen telefoontjes.
Mijn telefoon was toch leeg — ik had hem de avond ervoor niet opgeladen na een lange dienst en een stille huilbui in de auto.
Ik had niemand verteld dat het mijn verjaardag was.
Ik wilde geen medelijden.
Toch dacht ik dat iemand het misschien zou herinneren.
Mijn moeder deed dat altijd.
Dit jaar niet.
Niet eens een sms van Léonie, die ooit tijdens mijn opleiding een worteltaart voor me bakte.
Toch depte ik rouge op voordat de ronde begon.
Toch vulde ik extra koffiecups aan voor de pauzeruimte.
Toch glimlachte ik naar de oude man in kamer 403 die me steeds “verpleegster” noemde, hoewel ik hem al drie keer had gecorrigeerd.
Het Onverwachte Geschenk
Rond het tiende uur van mijn dienst, terwijl ik op de postoperatieve bloeding van een patiënt drukte, tikte een vrouw die ik niet kende op mijn schouder.
“U bent Dr. Anna, toch?” vroeg ze.
Ik knikte voorzichtig.
Ze gaf me een bruine papieren zak met mijn naam erop geschreven met stift.
“Er zit een briefje in,” zei ze zacht, voordat ze de gang af verdween.
Ik opende het.
En verstijfde.
Het handschrift — ik herkende het meteen.
Dat van mijn moeder.
Maar zij was al zeven maanden weg.
Ik herinnerde me hoe ik naar de vlakke lijn op de monitor keek, de DNR-papieren tekende en haar ter ruste legde met haar favoriete paarse sjaal die nog licht naar rozenzeep rook.
Mijn handen trilden terwijl ik het briefje las:
“Gefeliciteerd, lieverd. Ik wist dat deze dag moeilijk kon zijn. Ik vroeg iemand aardig om dit te bezorgen. Ik hou altijd van je — Mama.”
Mijn knieën gaven het op, en ik zakte op een krukje bij het kastje.
In de zak zat een klein blikje citroenkoekjes — haar recept.
En een Post-it met een telefoonnummer, ondertekend: “Jinny.”
Ik kende niemand met die naam.
De Stem aan de Lijn
Die avond, toen ik eindelijk thuis was, laadde ik mijn telefoon op.
Geen verjaardagsberichten — alleen een spamcoupon voor sokken.
Maar de Post-it brandde een gat in mijn zak.
Ik belde.
Een warme, hese stem nam op. “Hallo?”
“Hoi,” zei ik. “Dit is Anna. Heeft u me vandaag… een zak gegeven bij St. Columba’s?”
“Oh!” ze werd opgelicht. “Ja, ik hoopte dat je zou bellen.”
“Wacht — hoe kende u mijn moeder?”
Ze pauzeerde. “Ik ontmoette haar in de tuin achter het hospice. Ze zat alleen, dus we praatten. Ze vertelde me over jou. Hoe trots ze was.”
Ik slikte hard. “Ze zei dat ik vandaag 31 zou worden.”
“Ze wist niet zeker of ze het zou halen,” zei Jinny zacht. “Dus gaf ze mij die zak. Ze vertelde me waar ik je kon vinden. Ze zei dat je te koppig zou zijn om vrij te nemen.”
En ze had gelijk.
Mijn Weg Terug Vinden
In de weken erna bezocht ik Jinny vaak.
Ze was ook ooit verpleegster geweest.
Nu werkte ze vrijwillig, schikte bloemen, begeleidde patiënten door slapeloze nachten.
Ze deelde kruiswoordraadsels, kleine snoepjes verpakt in waspapier.
Soms spraken we over mijn moeder. Soms niet.
Op een middag gaf ze me een foto — mijn moeder op een stenen bank, zacht glimlachend naar iets buiten het frame.