Toen ik Oliver ontmoette, voelde het alsof er eindelijk iemand voor me opkwam.
Hij werkte in de IT, had een kalme, geruststellende uitstraling en liet me lachen tot ik buikpijn kreeg. Hij bracht me thee als ik migraine had en stopte me in als ik in slaap viel tijdens het kijken naar misdaaddocumentaires. Twee jaar na ons huwelijk hadden we een ritme te pakken – inside jokes, vrijdagavonden met afhaalmaaltijden, luie zondagen in pyjama.
Ik was zes maanden zwanger van ons eerste kind.
Toen kwam hij op een donderdagavond laat thuis.
Ik was aan het koken toen hij bleek en stijf in de deuropening stond en zei: « Lucy… we moeten praten. »
Ik verwachtte slecht nieuws. Iets wat op te lossen was. Een ontslag. Een autoprobleem.
In plaats daarvan zei hij: « Judy is zwanger. »
Eerst moest ik lachen. Ik dacht dat het een vergissing was.
Maar hij corrigeerde me niet.
De kamer leek te kantelen. Ik herinner me alleen het gesis van de pan achter me en verder niets. Alleen de verstikkende stilte.
Hij zei dat ze verliefd waren geworden. Dat hij er niets tegen kon doen. Dat hij wilde scheiden.
Terwijl hij sprak, legde ik mijn hand op mijn buik – en voelde ik onze baby bewegen.
Drie weken later, na nachten vol misselijkheid, stress en verdriet waar ik niet aan kon ontsnappen, begon ik te bloeden.
Ik verloor mijn dochter alleen in een koude ziekenkamer.
Oliver is nooit gekomen. Zelfs geen telefoontje.
Maanden later kondigden mijn ouders de bruiloft van Judy en Oliver aan. Ze zeiden dat het tijd was om verder te gaan. Ze nodigden me uit alsof ik een verre familielid was.
Ik ben niet gegaan.
Die avond bleef ik thuis in Olivers oude hoodie, dronk wijn en keek naar vreselijke romantische komedies – in een poging me niet voor te stellen hoe mijn zus naar het altaar zou lopen in een jurk die ik haar ooit had helpen uitkiezen.