De stilte in de kamer was voelbaar, als een dikke mist die plotseling was neergedaald en iedereen in een ijzige greep hulde. De gasten, bevroren op hun plaats, keken naar het oudere echtpaar in het midden van de storm. De echtgenoot stond daar, zijn gezicht een lappendeken van verwarring en vastberadenheid, schijnbaar schrap zettend voor de emotionele storm waarvan hij zeker wist dat die op zijn verrassende bekentenis zou volgen.
Maar de vrouw, o de wijze vrouw, was niet iemand die zich liet meeslepen door de getijden van emoties. Ze had een leven geleid vol met de stille waardigheid van iemand die haar eigen hart en haar eigen waarde kende. Haar ogen, die de seizoenen van het leven talloze keren hadden zien veranderen, ontmoetten die van haar man met een kalmte die de chaos om hen heen logenstrafte.
Ze haalde diep adem en sprak toen, haar stem zo zacht en stabiel als de bries die de herfstbladeren ritselt. ‘Ik ben dankbaar,’ begon ze, haar woorden een zachte balsem voor de gekartelde stilte, ‘dat je na al die jaren eindelijk de moed hebt gevonden om je waarheid te spreken.’