De zondag verliep met een bedrieglijke kalmte die Matthew Calloway, in ieder geval voor een paar uur, deed geloven dat het leven hem eindelijk even rust gunde. Hij had zijn moeder een wandeling beloofd, geen gehaast bezoekje tussen vergaderingen door of een afgeleide lunch onderbroken door telefoontjes, maar een echte wandeling, langzaam en weloverwogen, door een van Denvers oude openbare parken waar de bomen nog steeds de stille waardigheid uitstraalden van het zien van hele levens die onder hun takken voorbijtrokken. Helen liep naast hem, haar hand om zijn arm geslagen, haar stappen voorzichtig maar vastberaden, en ze sprak over alledaagse dingen zoals het veranderende weer en hoe de eenden bij de vijver brutaal genoeg waren geworden om vreemden te benaderen. Matthew luisterde, knikte, glimlachte waar nodig, maar diep vanbinnen was er een leegte die geen enkel contract of prestatie ooit had kunnen vullen.
Zes maanden eerder had zijn softwarebedrijf een drempel overschreden die maar weinigen ooit bereikten, waardoor hij van de ene op de andere dag een man was geworden wiens naam in de financiële krantenkoppen verscheen en wiens vermogen evenveel nieuwsgierigheid als afgunst opwekte. Hij bezat panden die hij nauwelijks bezocht, reisde zonder wachtrijen of vertragingen en leefde te midden van gemakken die ontworpen waren om ongemak te verdrijven. Toch, toen hij een jong stel met een kinderwagen voorbij zag lopen, voelde hij een beklemmend gevoel in zijn borst, een stille pijn die niets met geld te maken had. Zijn huwelijk met Paige Sullivan was een jaar eerder geëindigd, niet met geschreeuw of verraad, maar met uitputting en stilte, en geen enkele hoeveelheid succes had hem ervan kunnen overtuigen dat het verlies er niet toe deed.
‘Je ziet er afwezig uit,’ zei Helen zachtjes, terwijl ze haar sjaal rechtzette. ‘Succes zou niet zo’n zware last op iemand moeten drukken.’
Matthew lachte even en probeerde de opmerking af te wimpelen, maar voordat hij dat kon, sloegen ze een bocht om en veranderde de wereld om hen heen. Op een houten bankje onder een brede esdoorn sliep een vrouw, lichtjes opgerold, haar houding beschermend, haar gezicht getekend door vermoeidheid. Naast haar stond een kinderwagen voor drie personen, en daarin sliepen drie baby’s met de onbezorgde overgave van baby’s die niets meer vertrouwden dan het ritme van hun ademhaling. Matthew stopte zo abrupt dat zijn moeder bijna struikelde. De vrouw werd hem genadeloos herkend. Het was Paige.
De tijd stond niet stil, maar vertraagde genoeg om elk detail ondraaglijk te maken. Het verre gelach van kinderen vervaagde tot een kakofonie en de bries door de bladeren voelde onwerkelijk aan. Paige was na hun scheiding naar Europa vertrokken, vastbesloten om op haar eigen voorwaarden iets betekenisvols op te bouwen. Haar hier zien, magerder, uitgeput, slapend op een bankje naast drie baby’s, verbrijzelde het verhaal waaraan hij zich had vastgeklampt om verder te kunnen gaan.