Het huis dat door liefde werd gebouwd
De taxichauffeur aarzelde even voordat hij van de stoeprand wegreed. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegel naar de bejaarde vrouw die op de stoep stond, zwaar leunend op een wandelstok, met een kleine ziekenhuistas aan haar voeten.
‘Weet u zeker dat alles in orde is, mevrouw?’ vroeg hij door het open raam. ‘Het lijkt erop dat er niemand thuis is.’
Martha forceerde een glimlach, hoewel de koude herfstwind door haar dunne jas heen sneed. ‘Het gaat goed met me, jongeman. Mijn zoon… hij is vast net even naar buiten gegaan. Dank u wel.’
Toen de taxi wegreed, verdween de glimlach van Martha’s gezicht. Ze was tweeënzeventig jaar oud. Ze had net twee weken op de cardiologieafdeling doorgebracht om te herstellen van een lichte hartaanval. Ze had haar zoon Kevin drie keer gebeld om hem te vertellen dat ze naar huis mocht. Hij had niet opgenomen.
Ze draaide zich om naar het huis. Het was een prachtig, twee verdiepingen tellend koloniaal landhuis dat zij en haar overleden echtgenoot, Arthur, veertig jaar geleden hadden gekocht. Het was de plek waar ze Kevin hadden opgevoed, waar ze kerst hadden gevierd en waar Arthur zes maanden geleden zijn laatste adem had uitgeblazen.
Martha liep het pad op, haar benen trillend van zwakte. Ze greep in haar tas naar haar sleutel. Ze stak hem in het slot.
Het draaide niet.
Ze fronste haar wenkbrauwen en wiebelde eraan. Het wilde er niet in. Ze deed een stap achteruit en bekeek het messing beslag. Het was nieuw. Glanzend, krasvrij en totaal anders dan wat haar sleutel nodig had.
Verwarring begon toe te slaan, onmiddellijk gevolgd door een kille angst. Toen zag ze het.
Op de zware eiken deur was een vel printerpapier geplakt. De hoekjes wapperden in de wind. De boodschap was getypt in vette, agressieve hoofdletters:
KLOP NIET AAN. DIT IS NU MIJN HUIS. PAPA HEEFT HET AAN MIJ NAGELATEN. HIER IS GEEN PLAATS VOOR PROFITEURS. GA MAAR NAAR EEN VERZORGINGSTEHUIS. – KEVIN
De wreedheid van de woorden trof Martha harder dan haar hartaanval. « Profiteur. » Het woord galmde in haar hoofd. Ze had hem in haar buik gedragen. Ze had zijn studie betaald. Ze had hem verzorgd tijdens koorts en hartzeer. En nu, staand op de drempel van het huis dat ze zelf had gebouwd, was ze een « profiteur ».