Nu ben ik universitair docent in Manilla, met een klein gezin. Tatay bouwt niet meer: hij verbouwt groenten, houdt kippen, leest ‘s ochtends de krant en fietst ‘s middags rond in de barangay. Af en toe komt hij langs om de moestuinbakken achter het huis te laten zien en vraagt me of ik kippen en eieren voor mijn kleinzoon moet halen. Ik vraag:
— “Heeft Tatay spijt dat hij zijn hele leven hard voor zijn zoon heeft gewerkt?”
Hij lacht:
— « Geen spijt. Tatay heeft zijn hele leven gewerkt, maar waar hij het meest trots op is, is dat hij een zoon als jij heeft grootgebracht. »
Ik antwoord niet. Ik kijk alleen naar zijn handen op het scherm – de handen die mijn toekomst dragen.
Ik ben een PhD. Tatay Ben is bouwvakker. Hij heeft geen huis voor mij gebouwd, hij heeft een mens ‘gebouwd’.