Toen mijn schoonzus Clara op die zonnige middag belde, klonk haar stem vreemd genoeg opgewekt. « Hé Grace, zou je straks even langs kunnen komen om Buddy een paar dagen te voeren? We zijn met het gezin op vakantie in het Silver Lake Resort. Je bent een redder in nood. »
Ik stemde zonder aarzeling in. Buddy, haar golden retriever, zat altijd vol energie. De rit naar haar huis in Portland duurde twintig minuten. Het huis was stil – geen geblaf, helemaal geen geluiden. Haar auto stond er niet.
De reservesleutel onder de bloempot werkte nog steeds. Binnen voelde de lucht zwaar en muf aan. De voerbakken van de hond waren leeg, het huis netjes maar griezelig stil. « Buddy? » riep ik. Stilte. Ik controleerde elke kamer. Geen hond te zien.
Toen klonk er een zacht geluid – stof die achter een gesloten deur in de gang bewoog. Ik verstijfde.
‘Hallo?’ vroeg ik.
Een zachte stem antwoordde: « Mama zei dat je niet zou komen. »
Mijn hart zakte in mijn schoenen. « Wie is daar? »
“Ik ben het. Noah.”
Clara’s vijfjarige zoon.
De deur zat van buitenaf op slot. Toen ik hem opendeed, werd ik overvallen door de geur van urine en stof. Noah zat opgerold op de grond, een knuffeldinosaurus vastgeklemd, met ingevallen wangen en een plastic bekertje naast zich.
‘O mijn God, hoe lang bent u hier al?’