Ik hoefde geen woord meer te zeggen. Ik had de titel van beste student gebruikt, precies datgene wat ze me hadden proberen af te pakken, om hun hele, zorgvuldig opgebouwde wereld van leugens en aanspraken om zich heen te laten instorten.
Ik liep rechtdoor het middenpad op, met opgeheven hoofd, mijn afscheidssjerp als een overwinningsvlag. Ik keek niet om.
Ik stapte de donkere, holle hal uit en het heldere, zuiverende zonlicht in. Ik was vrij. Ik was krachtig. Ik was, voor het eerst in mijn leven, helemaal mezelf.
Mijn innerlijke monoloog, de stem die ik zo lang had onderdrukt, was eindelijk duidelijk. « Ze wilden dat ik me overgaf. Ze wilden dat ik een ondergeschikte rol aanvaardde, dat ik de stille, intellectuele motor zou zijn die hun ambities aanwakkerde. Ze leerden me dat familie een transactie is, een kwestie van schuld en betaling. Maar ik leerde hen dat intellect en eer niet te koop zijn, niet te verhandelen, en dat ze uiteindelijk de sterkste wapens zijn die er zijn. »
De ondankbaarheid was niet van mij. De ondankbaarheid was van hen, omdat ze bereid waren het leven van hun eigen dochter, haar prestaties, haar identiteit, te verruilen voor een vals, vluchtig moment van trots. En nu moeten ze leven met de gevolgen van hun hebzucht en hun diepe, onvergeeflijke onrecht.