De laatste tijd gedroeg mijn man zich vreemd. Hij was afstandelijk, prikkelbaar en sprak nauwelijks nog met me. Hij kwam laat thuis met zwakke excuses, en wat me het meest verontrustte, was dat hij onze tweejarige dochter begon te vermijden. Vroeger was hij dol op haar, maar nu kon hij haar voorbijlopen zonder haar zelfs maar aan te kijken.

Toch was er iets verwarrends. Elk weekend dat ik moest werken, stond hij erop om bij onze dochter te blijven. Hij zei: “Maak je geen zorgen, bel mama niet, val de familie niet lastig. Alles komt goed. Ik zorg wel voor haar.” Hij smeekte bijna om bij haar te mogen blijven, terwijl hij doordeweeks nauwelijks naar haar omkeek. Dat wekte argwaan.
Na die weekenden was mijn dochter niet meer zichzelf. Ze huilde veel, weigerde te eten en wilde niet spelen. En bovenal weigerde ze naar haar vader toe te gaan. Ze kroop in elkaar, draaide haar gezicht weg en verschool zich achter mij. Ik voelde dat ze bang was. Maar waarom?
Een maand lang probeerde ik mezelf ervan te overtuigen dat het gewoon een fase was, een peutercrisis. Tot ik op een dag besloot in te grijpen. Voor ik naar mijn werk ging, installeerde ik een verborgen camera in haar kamer. Ik was bang, maar ik moest de waarheid weten.
Die avond, toen ik de beelden bekeek, zonk mijn hart. In het begin leek alles rustig: mijn dochter speelde op de grond en mijn man zat verdiept in zijn telefoon. Maar toen zag ik iets vreselijks…